Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-05-2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:1515 AP0232, 02/04473
Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-05-2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:1515 AP0232, 02/04473
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 11 mei 2004
- Datum publicatie
- 28 mei 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2004:AP0232
- Zaaknummer
- 02/04473
Inhoudsindicatie
Premieplicht volksverzekeringen, artikel 12 BUB, werkzaamheden verricht in het buitenland voor een Nederlandse werkgever, referentieperiode gelijk aan kalenderjaar, de term uitsluitend ziet op een situatie waarbij gelijktijdig sprake is van een dienstbetrekking met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever en een in het buitenland wonende of gevestigde werkgever.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste enkelvoudige belastingkamer
11 mei 2004
nummer BK-02/04473
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 27 april 2004, gehouden te Middelburg. Aldaar is verschenen namens de Inspecteur mr. A. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. De gemachtigde van belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging, verzonden op 25 februari 2004 aan hem op het adres a-straat 1 te Q, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens een door de griffier van TPG Post ontvangen retourkaart is de vorenbedoelde brief omstreeks 26 februari 2004 aan hem op het voormelde adres uitgereikt.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende heeft in 2000 inkomsten uit tegenwoordige arbeid genoten. In de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 was hij werkzaam als scheepswerktuigbouwkundige voor de in Nederland gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B BV te R (hierna: de werkgever). Belanghebbende heeft in 2000 in Kazachstan gewerkt als Chief Engineer op een ice breaking supply vessel, de 'C'. Op dit schip - welke vaart onder de Kazachstaanse vlag - is belanghebbende van 11 oktober 1998 tot en met 7 februari 2001 werkzaam geweest in de Kaspische Zee.
2. De Inspecteur heeft zich bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het onderhavige jaar ter zake van de heffing van volksverzekeringen op het standpunt gesteld dat belanghebbende voor het volledige jaar 2000 als premieplichtige voor de volksverzekeringen kan worden aangemerkt.
3. Belanghebbende is hiertegen in bezwaar gekomen. Hij heeft de Inspecteur verzocht rekening te houden met de vrijstelling premie volksverzekeringen, daar het aantal premiedagen voor het onderhavige jaar zijns inziens nihil bedraagt. De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende bij de bestreden uitspraak afgewezen.
4. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende voor de periode vanaf 1 januari tot en met 31 december 2000 als premieplichtige voor de heffing van de premies volksverzeke-ringen kan worden aangemerkt, welke vraag de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt. Niet in geschil is dat artikel 12 van het Besluit uitbreiding en beperking verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: BUB) ook voor belanghebbende - in de hoedanigheid van zeevarende - van toepassing is.
5. Naar luid van artikel 12 BUB 1999 is "Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen (is) de persoon die in Nederland woont en die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden uitsluitend buiten Nederland arbeid verricht, tenzij die arbeid uitsluitend wordt verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever."
6.1. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn standpunt - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij gedurende de periode 1 januari tot en met 31 december 2000 niet premieplichtig is. Daartoe heeft hij verwezen naar het bepaalde in artikel 12 BUB. Meer in het bijzonder is belanghebbende van mening dat bij de beoordeling of "die arbeid uitsluitend is verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever" niet moet worden aangesloten bij het kalenderjaar 2000, maar dat in het onderhavige geval moet worden aangesloten bij een 'referentieperiode' van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001, daar belanghebbende gedurende dat tijdvak in ieder geval buiten Nederland werkzaam is geweest. Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende op 20 februari 2001 een overeenkomst met een buitenlandse werkgever is aangegaan kan niet worden gezegd dat de werkzaamheden uitsluitend zijn verricht voor een in Nederland gevestigde werkgever. Hierbij is niet van belang ook nà 20 februari 2001 het loon door de (Nederlandse) werkgever is betaald.
6.2. Voor de uitleg van de term "uitsluitend" is belanghebbende van mening dat moet worden aangesloten bij een door hem in het geding gebrachte brief van de Belastingdienst/ondernemingen Rotterdam met dagtekening 20 juli 1999. Voor zover hier van belang luidt deze brief als volgt:
"In de diverse gesprekken hebben we de wijziging van artikel 12, lid 1 van het KB 746 besproken. Daarbij ontstond er onduidelijkheid over het woord "uitsluitend" in de laatste volzin. Wat is de beoordeling geweest om dit op te nemen. In de toelichting op het KB 746 is niets terug te vinden, waarom het woord "uitsluitend" opgenomen is. Reden voor mij om de vraag te leggen aan de kennisgroep premie volksverzekeringen/Waz.
Het opnemen van het woord "uitsluitend" in de laatste volzin is slechts een verduidelijking van genoemd artikel. Het beoogt materieel gezien geen wijziging ten opzichte van artikel 10, lid 1 KB 164 (tekst 1997).
Dit houdt dus in dat een belanghebbende die aan de voorwaarden van de eerste volzin van zowel artikel 10, lid 1 KB dan wel artikel 12, lid 1 KB 746 voldoet en naast de dienstbetrekking voor een in Nederland wonende of gevestigde werkgever, bijvoorbeeld in dienstbetrekking staat tot een werkgever ter plaatse, deze belanghebbende niet tot de kring der verzekerden volksverzekeringen behoort. Uiteraard moet zo iets wel uit de aangifte en andere bescheiden blijken."
7. De Inspecteur heeft daartegen het volgende aangevoerd. Belanghebbende heeft in 2000 uitsluitend voor een Nederlandse werkgever gewerkt, hetgeen met zich brengt dat hij niet is uitgesloten van verzekering voor de volksverzekeringen. Hierbij is het niet relevant voor welke werkgever belanghebbende in de jaren 1999 en 2001 heeft gewerkt. Voorts heeft de Inspecteur betwist dat op 20 februari 2001 reeds een overeenkomst met een buitenlandse werkgever is aangegaan, en meent hij dat met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ook niet is vast komen te staan dat belanghebbende in 2001 (tevens) voor een buitenlandse werkgever heeft gewerkt.
8.1. Het Hof is van oordeel dat de stelling van belanghebbende dat bij de beoordeling of de arbeid uitsluitend is verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever in het onderhavige geval moet worden aangesloten bij een 'referentieperiode' van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 rechtens niet juist is. Immers, het heffingstijdvak voor de premie volksverzekeringen sluit aan bij het kalenderjaar. In het onderhavige geval dient bij de voormelde beoordeling dan ook louter te worden gekeken naar het (kalender)jaar 2000. Naar 's Hofs oordeel heeft belanghebbende - hetgeen hij ook niet heeft betwist - in het kalenderjaar 2000 uitsluitend voor een Nederlandse werkgever gewerkt. Dit houdt naar 's Hofs oordeel in dat hij voor het jaar 2000 verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen. Reeds om die reden is het beroep van belanghebbende in zoverre ongegrond.
8.2. Hierbij merkt het Hof nog op dat er - gelet ook op de door belanghebbende overgelegde brief van D BV, met dagtekening 27 oktober 2003, waarin melding wordt gemaakt van het aanbod van een (arbeids)contract met een buitenlandse werkgever - vooralsnog onduidelijkheid bestaat over het al dan niet reeds in 2001 tot stand komen van een arbeidsovereenkomst met een buitenlandse werkgever.
9. Ten aanzien van de betekenis die belanghebbende aan het woord "uitsluitend" geeft - zoals weergegeven in 6.2 - oordeelt het Hof als volgt.
9.1. De term "uitsluitend" ziet - gelet ook op de uitdrukkelijke bedoeling van het kabinet, zoals deze naar voren komt uit de parlementaire behandeling van de nota van toelichting op de wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989, KB 164, Tweede Kamer, vergaderjaar 1995/96, 24 754, nr. 1, in het bijzonder Hoofdstuk 5.2 Standpunt kabinet - op een situatie waarbij "gelijktijdig" sprake is van een dienstbetrekking tot een in Nederland wonende of gevestigde werkgever en een werkgever ter plaatse (in casu een buitenlandse werkgever), en niet op een situatie waarbij slechts sprake is van "opeenvolgende" dienstbetrekkingen.
9.2. Voorts is het in overeenstemming met zowel de bewoordingen als de ratio leges van voormeld artikel 12 BUB, te weten een voldoende bescherming uit hoofde van de sociale zekerheid te bieden aan Nederlandse ingezetenen, ook in de situatie dat zij buiten Nederland werkzaam zijn, om de term "uitsluitend" op voormelde wijze te leggen.
9.3. Het in een later jaar tot stand komen van een dienstbetrekking met een buitenlandse werkgever kan naar 's Hofs oor-deel dan ook niet met zich brengen dat voor het jaar 2000 alsnog de premieplicht komt te vervallen.
10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
11. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Van Walderveen. De beslissing is op 11 mei 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Kwestro)
(Van Walderveen)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.
nummer BK-02/04473