Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-01-2004, AP1295, BK-02/04583
Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-01-2004, AP1295, BK-02/04583
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 27 januari 2004
- Datum publicatie
- 10 juni 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2004:AP1295
- Zaaknummer
- BK-02/04583
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft (gedeeltelijk) recht op aftrek van de door hem geclaimde buitengewone lasten ter zake van uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van zijn drugsverslaafde zoon. De bedragen zien ondermeer op door hem betaalde schulden bank, kosten levensonderhoud zoals ziekenfonds, levensmiddelen, etc. Beroep op vertrouwensbeginsel is niet aannemelijk gemaakt.
Er is een verklaring van de als deskundige aan te merken huisarts aanwezig. Niet aannemelijk geacht dat derden bereid zouden zijn geweest om de zoon een of meer geldleningen ter beschikking te stellen.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste enkelvoudige belastingkamer
27 januari 2004
nummer BK-02/04583
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de Belastingdienst, thans de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, (. . .) (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 13 januari 2004, gehouden te Dordrecht. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde (. . .), belastingadviseur te Q, alsmede namens de Inspecteur (. . .).
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 171.935,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast de Inspecteur het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende woonde in het jaar 2000 op het adres a-straat 1 in Z. Op hetzelfde adres woonde in de periode van 1 januari 2000 tot 4 mei 2000 zijn zoon A, geboren op 00-00-67 (hierna: de zoon).
2.1. De zoon heeft in het onderhavige jaar in dienstbetrekking gestaan tot twee transportbedrijven. Uit dien hoofde heeft hij aan inhouding van loonheffing onderworpen inkomsten genoten van ƒ 60.893. Hij heeft een premievrijgemaakte polis vermogens- groeiplan. Belanghebbende had in het onderhavige jaar schulden tot een bedrag van ƒ 27.520. De zoon is drugsverslaafde.
2.2. Door belanghebbende is een verklaring van de huisarts van de zoon - en tevens de huisarts van belanghebbende - overgelegd, waarin deze verklaart:
"A, geb. 00-00-1967, was i.v.m. drugsverslaving niet wilsbekwaam om financieel voor zich zelf te zorgen. Zijn ouders hebben de volledige financiële bijstand moeten leveren."
3. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 168.505. In de aangifte heeft hij een bedrag van ƒ 11.065 - na aftrek van de drempel van ƒ 800 - opgevoerd als buitengewone lasten ter zake van uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van de zoon die in het onderhavige jaar ouder dan 27 jaar is. Het voormelde bedrag ziet - voor aftrek van de drempel - op een bedrag van ƒ 9.749 ter zake van betaalde schulden zoals direktbank etc, alsmede ter zake van kosten levensonderhoud periode mei - december 2000, zoals huisvesting, ziekenfonds, levensmiddelen etc. en op een bedrag van ƒ 2.116 ter zake van volledige kost en inwoning gedurende 5 maanden volgens normering loonbelasting.
4. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de geclaimde aftrek van buitengewone lasten en een niet in geschil zijnd bedrag van ƒ 1.314 gecorrigeerd en de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen van ƒ 180.884. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar bij de bestreden uitspraak afgewezen.
5. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de door belanghebbende geclaimde aftrek van buitengewone lasten heeft gecorrigeerd, welke vraag belanghebbende ontkennend beantwoordt en de Inspecteur bevestigend.
6. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen wordt verwezen naar de gedingstukken.
6.1. Belanghebbende stelt zich - onder meer - op het standpunt dat hij in de bezwaarfase ondanks zijn daartoe strekkend verzoek niet is gehoord. Hij heeft daartoe verwezen naar de slotregel van het bezwaarschrift, die luidt als volgt:
"Indien en voorzover u voornemens bent dit bezwaar geheel of gedeeltelijk af te wijzen worden wij gaarne in de gelegenheid gesteld ons standpunt nader toe te lichten."
6.2. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd weersproken. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet uitdrukkelijk heeft verzocht om te worden gehoord.
7. Nu belanghebbende desgevraagd ter zitting uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven aan het niet-horen geen gevolgen te willen verbinden en prijs te stellen op een inhoudelijke oordeel van het Hof over de in geschil zijnde aftrek als buitengewone lasten van de kosten van het levensonderhoud van de zoon, zal het Hof de behandeling van het beroep voortzetten en mitsdien niet terugverwijzen naar de Inspecteur. Derhalve kan in het midden blijven of de slotregel van het bezwaarschrift redelijkerwijs als een uitdrukkelijk verzoek om te worden gehoord moet worden uitgelegd.
8. Belanghebbende doet een beroep op het zogenoemde vertrouwensbeginsel. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat onder dezelfde omstandigheden en met dezelfde feiten, ook voor wat betreft de inkomenspositie van de zoon, kosten van het levensonderhoud ten laste van het inkomen over 1999 door de Inspecteur in aftrek zijn aanvaard. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende.
9.1. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat bij de toekenning van de aftrek over 1999 door belanghebbende geen inkomensgegevens van de ondersteunde zijn overgelegd - zie de brief van 13 maart 2001 van de gemachtigde, die als bijlage bij het beroepschrift is overgelegd. De Inspecteur heeft derhalve niet kunnen nagaan wat de hoogte en de samenstelling van het inkomen - loon danwel een uitkering uit hoofde van ziekte of arbeidsongeschiktheid - van de ondersteunde zelf is. Gelet op het voorgaande is naar 's Hofs oordeel ten dezen geen sprake van een in rechte te beschermen vertrouwen bij belanghebbende, nu voor beoordeling van de gevraagde aftrek wezenlijke gegevens bij de beoordeling niet zijn meegewogen bij de vaststelling van belanghebbendes aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 1999.
9.2. Gelet op al het vorenstaande acht het Hof het beroep op het vertrouwensbeginsel onvoldoende met feiten ondersteund en derhalve niet aannemelijk gemaakt. Het Hof verwerpt mitsdien belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel.
10. Artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten tweede, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 2000, hierna: de Wet) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
" Art.46. - 1. Buitengewone lasten zijn de op de belastingplichtige drukkende:
a. uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van:
2. kinderen (. . . ) van 27 jaar en ouder (. . .) die geen recht hebben op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering en die niet voldoen aan de in artikel 56 gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor overdracht van de basisaftrek, voor zover die uitgaven meer bedragen dan ƒ 800 of, zo dit minder is, 2 percent van het onzuivere inkomen, doch niet meer bedragen dan 10 percent van het onzuivere inkomen, en mits die uitgaven met schriftelijke bescheiden worden aangetoond en in geld of in geldeenheden andere dan de gulden worden gedaan."
11. Ter zake van de onder 10 vermelde bepaling is in de parlementaire behandeling - voor zover thans van belang - het volgende opgemerkt:
"Met name de buitengewone lastenaftrek ter zake van kosten van levensonderhoud voor kinderen van 27 jaar en ouder en overige verwanten levert veel problemen op voor de uitvoeringspraktijk. (. . .) Mede daarom wordt voorgeteld als vereiste voor aftrek van deze kosten op te nemen dat de uitgaven kunnen worden aangetoond door middel van schriftelijke stuken. (. . .) Daarnaast wordt de aftrekmogelijkheid beperkt tot ondersteuning in geld."
(Kamersteukken II, 1996/1997, 25 051, nr. 3, blz. 32)
12. Ten aanzien van de uitgaven van kost en inwoning ten bedrage van ƒ 2.116 geldt dat geen sprake is van ondersteuning in geld doch van ondersteuning in natura. Op grond van hetgeen is overwogen onder 10 en 11 kan te dezen ter zake van deze uitgaven de gevraagde aftrek niet worden verleend. (vgl. arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2001, nr. 36 039, BNB 2001/184*). Dat belanghebbende daarbij aansluiting heeft gezocht bij de normbedragen voor de loonbelasting kan niet tot een andersluidend oordeel leiden. Belanghebbende heeft geen feiten gesteld op grond waarvan hij aannemelijk heeft gemaakt dat de Inspecteur in afwijking van de strenge tekst van de wet een begunstigend beleid heeft gevoerd.
13. Ten aanzien van de overige door belanghebbende geclaimde kosten van ƒ 9.749 overweegt het Hof als volgt.
14. Uit de overgelegde verklaring van de als deskundige aan te merken huisarts leidt het Hof af dat de zoon niet in staat is zijn wil te bepalen en zijn leven en zijn financiële toestand op een normale wijze te structureren, zulks ten gevolge van zijn verslaving. Het Hof heeft hierbij mede in aanmerking genomen de door belanghebbende onweersproken gestelde diefstallen uit de woning van belanghebbende en het noodgedwongen door de sterke arm verwijderen van de zoon uit de woning van belanghebbende, alsmede het mislukken van de deelname aan een rehabilitatieprogramma.
15. Belanghebbende heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat het door de zoon genoten salaris direct in contanten werd opgenomen en per ommegaande werd omgezet in cocaïne. Het Hof is van oordeel dat de omvang van de schulden slechts tot het bestaande niveau is beperkt gebleven door de verleende ondersteuning. Ook acht het Hof niet aannemelijk dat derden bereid zouden zijn geweest om de zoon een of meer geldleningen ter beschikking te stellen, zeker indien deze op de hoogte zouden zijn (geweest) van de jarenlange verslaving van de zoon aan cocaïne. Dat belanghebbende een meer dan modaal bruto-inkomen heeft genoten leidt het Hof niet tot een andersluidend oordeel gelet op de ernst van de verslaving en de omvang van de daarvoor benodigde financiën, zoals belanghebbende deze naar 's Hofs oordeel onvoldoende bestreden heeft gesteld.
16. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep (gedeeltelijk) gegrond. Het belastbare inkomen dient te worden vastgesteld op (ƒ 180.884 - ƒ 8.949)= ƒ 171.935.
17. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op
€ 644 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten) à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)). Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld op 27 januari 2004 door mr. Van Walderveen en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Van Duijvendijk.
(Van Duijvendijk)
(Van Walderveen)
Aangetekend aan
Partijen verzonden: