Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-04-2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:850 AP1895, 03/01895

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-04-2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:850 AP1895, 03/01895

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
27 april 2004
Datum publicatie
18 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2004:AP1895
Zaaknummer
03/01895
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.120, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.123

Inhoudsindicatie

hypotheekrente

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

vijfde enkelvoudige belastingkamer

27 april 2004

nummer BK-03/01895

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 13 april 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld door A, alsmede namens de Inspecteur mevrouw B.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.707 ,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 52,58, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,

- gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 31 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. Belanghebbende heeft een eigen woning aan de a-straat te Z (hierna: de woning). In 2000 heeft hij de hypotheek op de woning van ƒ 103.000 tot ƒ 180.000 (€ 81.680) verhoogd. In totaal heeft belanghebbende - na aflossing van de oude hypotheekschuld en aftrek van provisie, kosten en kadastrale rechten - een bedrag van ƒ 71.246,13 (€ 32.330) ontvangen. De Inspecteur heeft over het jaar 2000 geen vragen gesteld omtrent de verhoging van de hypotheek. In 2001 heeft belanghebbende in totaal € 4.819,20 aan hypotheekrente betaald.

2. Belanghebbende heeft over het jaar 2001 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.419. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben gekozen voor fiscaal partnerschap. In de aangifte heeft hij een bedrag van € 4.820 aan hypotheekrente en een bedrag van € 1.692 aan persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen. Bij de berekening van de persoonsgebonden aftrek is uitgegaan van een bedrag aan buitengewone uitgaven van € 5.067 en een verzamelinkomen van belanghebbendes echtgenote van € 8.031.

3.1. Met dagtekening 27 november 2002 heeft de Inspecteur een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.638. De Inspecteur heeft daarbij een bedrag van € 2.825 aan hypotheekrente in aanmerking genomen en het bedrag van de persoonsgebonden aftrek verminderd naar € 1.468.

3.2. Het tegen de aanslag gerichte bezwaar heeft de Inspecteur gedeeltelijk gegrond verklaard en het belastbare inkomen uit werk en woning op € 21.945 vastgesteld. De Inspecteur heeft daarbij van het gecorrigeerde bedrag aan hypotheekrente alsnog een bedrag van € 648 in aanmerking genomen en de persoonsgebonden aftrek op € 1.513 vastgesteld.

4. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht een bedrag van € 1.347 (€ 4.820 -/- € 3.473 (€ 2.825 + € 648)) niet als aftrekbare hypotheekrente in aanmerking heeft genomen, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.

5.1. Belanghebbende heeft voor zijn standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het niet in aftrek toegelaten deel van de hypotheekrente heeft betrekking op de verhoging van de hypotheek. Die verhoging heeft in 2000 plaatsgehad terwijl de eigen woningregeling waarop de Inspecteur zich beroept pas met ingang van 1 januari 2001 van toepassing is. Het onderhoud aan de woning doet hij geheel of gedeeltelijk zelf. De totale kosten bedroegen in 2001 € 1.227 (buiten de reeds door de Inspecteur geaccepteerde kosten), in 2002 € 5.424 en in 2003 € 3.672. Voorts zal binnenkort een ingrijpende aanpassing van de verwarming plaatsvinden. Daarnaast zullen nog verschillende andere onderhoudswerkzaamheden, zoals schilderen, plaatsvinden. Bovendien heeft de Inspecteur onzorgvuldig gehandeld.

5.2. Ter zitting heeft de Inspecteur aangegeven nader het standpunt in te nemen dat in totaal € 4.991,58 (ƒ 11.000, zijnde ƒ 6.000 oversluitkosten hypotheek + ƒ 5.000 onderhoudskosten) van de verhoging van de hypotheek ad € 34.941 voor de woning is aangewend en dat de hypotheekrente hierover aftrekbaar is, hetgeen overigens onverlet laat zijn standpunt dat de aanslag eerder tot een te laag dan tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

6.1. Ingevolge artikel 3:120 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) zijn rente van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning aftrekbaar. Blijkens artikel 3:123 van de Wet worden tot de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning gerekend schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning voorzover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bewijzen zijn te staven. Afgezien van de verzwaring van de bewijslast gelegen in de laatste zinsnede van de vorige volzin is in voornoemde bepalingen geen wijziging gelegen ten opzichte van het regime dat heeft gegolden voor het jaar 2000.

6.2. Voor de vraag of de schuld is aangegaan ter verwerving van de eigen woning is naar 's Hofs oordeel voldoende dat de schuld is aangegaan met als uiteindelijke doel de financiering van het onderhoud en de verbetering van de woning en dat tot dit bedrag ook daadwerkelijk uitgaven zijn gedaan.

7.1. Tussen partijen is niet in geschil dat daadwerkelijk een bedrag van € 4.991,58 voor dergelijke uitgaven is aangewend. Op grond van hetgeen belanghebbende in de stukken en ter zitting heeft verklaard, acht het Hof aannemelijk dat de schuld naast het bedrag van de oorspronkelijke hypothecaire lening voor in totaal € 15.000 (inclusief het voormelde bedrag van € 4.991,58) is aangegaan met als uiteindelijk doel de financiering van het onderhoud en de verbetering van de woning en dat tot dat bedrag ook daadwerkelijk uitgaven zijn gedaan dan wel zullen worden gedaan in de jaren 2000 en volgende.

7.2. Gelet hierop bedraagt de correctie van de hypotheekrente 24 percent ((verhoging hypotheek ad € 34.941 -/- € 15.000): hoogte hypotheek ad € 81.680 = 0,24). Derhalve is 76 percent van het in de aangifte aangegeven bedrag ad € 4.820 aftrekbaar, zijnde € 3.663. Nu de Inspecteur reeds een bedrag van € 3.473 aan hypotheekrente in aanmerking heeft genomen, dient nog een bedrag van € 190 aan hypotheekrente in aanmerking te worden genomen.

8. Gelet op het vorenstaande bedraagt het belastbare inkomen uit werk en woning als volgt:

verzamelinkomen voor persoonsgebonden aftrek aangifte € 22.111

correctie hypotheekrente (€ 4.820 -/- 3.663) € 1.157

--------

verzamelinkomen voor persoonsgebonden aftrek na correctie € 23.268

verzamelinkomen voor persoonsgebonden aftrek echtgenote € 8.031

--------

totaal verzamelinkomens voor persoonsgebonden aftrek € 31.299

verzamelinkomen voor persoonsgebonden aftrek na correctie 23.268

buitengewone uitgaven 5.067

af: drempel persoonsgebonden aftrek (11,2% van € 31.299) € 3.505

--------

af: persoonsgebonden aftrek € 1.561

--------

belastbaar inkomen uit werk en woning € 21.707.

9. Voor zover belanghebbende een beroep doet op het zorgvuldigheidsbeginsel kan dit hem niet baten, aangezien in de bezwaarfase begane onzorgvuldigheden niet kunnen leiden tot vermindering van de aanslag.

10. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond, met dien verstande dat het belastbare inkomen uit werk en woning op € 21.707 dient te worden vastgesteld.

11. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2,58 wegens reiskosten, € 50 wegens verletkosten, in totaal derhalve op € 52,58. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Engel. De beslissing is op 27 april 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Salomons)

(Engel)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.