Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-03-2004, AP3068, 03/00728

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-03-2004, AP3068, 03/00728

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 maart 2004
Datum publicatie
22 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2004:AP3068
Zaaknummer
03/00728
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 30f, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 8

Inhoudsindicatie

aanslag Vennootschapsbelasting 2000.

Is vervangingsreserve terecht tot de winst van het onderhavige jaar gerekend;

Is terecht heffingsrente in rekening gebracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

30 maart 2004

nummer BK-03/00728

UITSPRAAK

op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V. te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur P, betreffende na te melden aanslag en beschikking.

1. Aanslag, beschikking en bezwaar

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 58.552. Deze aanslag beloopt een bedrag van ƒ 17.992. Daarbij heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikking een bedrag van ƒ 1.341 aan heffingsrente in rekening gebracht. Het aanslagbiljet waaruit van de aanslag en de beschikking blijkt, is gedagtekend 7 december 2002.

1.2 De tegen deze aanslag en beschikking gerichte bezwaren van belanghebbende zijn bij de bestreden uitspraken, die zijn vervat in één geschrift, afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1 Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 232. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 17 februari 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging, verzonden op 14 januari 2004, aan belanghebbende op het adres a-straat 1 te Z, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens een door de griffier van TPG Post ontvangen retourkaart is de vorenbedoelde brief op

15 januari 2004 op het voormelde adres uitgereikt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:

3.1 Belanghebbende is opgericht op 27 april 1979 en houdt zich, blijkens haar statutaire doelstelling, bezig met het beleggen van vermogen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend in effecten, onroerend goed en hypothecaire vorderingen. Directeur, tevens enig aandeelhouder, van belanghebbende is A.

3.2 In haar fiscale balans voor het onderhavige jaar vermeldt belanghebbende, zowel bij aanvang als bij het einde van het jaar, ten bedrage van ƒ 85.160 een vervangingsreserve als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verbinding met artikel 14, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Deze reserve is gevormd in het jaar 1993.

3.3 In de aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 heeft belanghebbende een belastbare winst van ƒ 680 negatief vermeld en aanspraak gemaakt op verrekening van een verlies van ƒ 27.690.

3.4 Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de Inspecteur geconstateerd dat de hiervoor genoemde reserve gelet op het bepaalde in artikel 14, tweede lid, van de Wet reeds in het jaar 1997 aan de winst had moeten worden toegevoegd. Wegens het ontbreken van een nieuw feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) heeft de Inspecteur ervan afgezien deze fout te herstellen door het opleggen van een navorderingsaanslag voor het jaar 1997. Voorts is belanghebbende niet bereid gebleken de fout te herstellen door vrijwillige betaling van de over het jaar 1997 te weinig geheven belasting. Om die reden heeft de Inspecteur het bedrag van de reserve toegevoegd aan de winst van het onderhavige jaar, zijnde het oudste nog openstaande jaar. Rekening houdend met een bedrag van ƒ 25.928 aan nog te verrekenen verliezen heeft de Inspecteur het belastbare bedrag als voormeld vastgesteld op ƒ 58.552.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de vervangingsreserve terecht tot de winst van het onderhavige jaar is gerekend, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.

4.2 Tevens is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht heffingsrente in rekening is gebracht, welke vraag eveneens door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend is beantwoord.

4.3 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

5. Conclusies van partijen

5.1 Het beroep van belanghebbende strekt primair tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van nihil en subsidiair tot vernietiging van de bestreden uitspraak alsmede de beschikking heffingsrente.

5.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1 Belanghebbende legt aan haar beroep ten grondslag de stelling dat haar jaarstukken voor het jaar 1997 zijn opgesteld volgens de voorschriften van de Wet en overeenkomstig goed koopmansgebruik. Voor zover belanghebbende met deze stelling bedoeld heeft te betogen dat zij ultimo 1997 voldeed aan de voorwaarden voor het handhaven van de onderhavige, in 1993 gevormde, vervangingsreserve, verwerpt het Hof dit betoog. Immers de reserve had uiterlijk in het jaar 1997, zijnde het vierde kalenderjaar volgende op dat waarin de reserve is ontstaan, in de winst moeten zijn opgenomen. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan aangenomen moet worden dat de in het slot van het tweede lid van artikel 14 van de Wet opgenomen uitzondering toepassing kan vinden. Belanghebbende heeft bij brief van 21 februari 2003 gericht aan de Inspecteur zelf erkend dat de vervangingsreserve uiterlijk in 1997 had dienen te worden aangewend dan wel in de winst diende te worden opgenomen, en dat het feit dat dit niet is geschied te wijten is geweest aan een nalatigheid aan de zijde van belanghebbende.

6.2 Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de Inspecteur, door bij het vaststellen van de aanslag voor het jaar 1997 het aangegeven belastbaar bedrag niet te corrigeren met het bedrag van de vervangingsreserve, bij haar het vertrouwen heeft gewekt, dat de vervangingsreserve op een door haar passend geacht tijdstip aangewend kon worden. Deze stelling kan niet als juist worden aanvaard. Voor in rechte te beschermen vertrouwen als hier bedoeld is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. Feiten en omstandigheden op grond waarvan hierover anders zou moeten worden geoordeeld, zijn gesteld noch gebleken.

6.3 Wat betreft de heffingsrente overweegt het Hof het navolgende.

De bij de onderhavige aanslag in rekening gebrachte heffingsrente is naar 's Hofs oordeel conform de daarvoor geldende wettelijke regels vastgesteld. Die regels bieden geen ruimte om op grond van de omstandigheid dat de Inspecteur heeft nagelaten ter zake van de onderhavige vervangingsreserve een correctie aan te brengen bij het vaststellen van de aanslag voor het jaar 1997 het in rekening brengen van heffingsrente achterwege te laten. De omstandigheid dat, naar belanghebbende eveneens heeft gesteld, er geen nieuwe feiten zijn ontstaan, doet daaraan niet af.

6.4 Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld op 30 maart 2004 door mrs. Tijnagel, Savelbergh en Engel in tegenwoordigheid van de gerechtsauditeur mr. Postema. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van de Vijver.

(Van de Vijver)

(Tijnagel)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

nummer BK-03/00728 blz. 5/5