Gerechtshof 's-Gravenhage, 19-05-2004, AP3294, BK-03/00358
Gerechtshof 's-Gravenhage, 19-05-2004, AP3294, BK-03/00358
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 19 mei 2004
- Datum publicatie
- 23 juni 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2004:AP3294
- Zaaknummer
- BK-03/00358
Inhoudsindicatie
Rechtstreeks verband tussen door belanghebbende ontvangen premies in het kader van de Premieregeling Afgeschermd Onderhoudsbuitenschilderwerk Winter en de door belanghebbende verleende schilderdiensten leidt tot OB-naheffing.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
elfde enkelvoudige belastingkamer
19 mei 2004
nummer BK-03/00358
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van Fiscale eenheid X B.V. c.s. te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen een haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1999.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 6 mei 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen namens de Inspecteur mr. A, tot bijstand vergezeld door mr. B. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. De gemachtigde van belanghebbende heeft schriftelijk bericht in overleg met belanghebbende niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende heeft in de jaren 1997 tot en met 1999 premies ontvangen in het kader van de Premieregeling Afgeschermd Onderhoudsbuitenschilderwerk Winter. De door belanghebbende ontvangen premies bedroegen in het jaar:
1997 ƒ 21.583;
1998 ƒ 14.030;
1999 ƒ 22.317.
2. De voor de uitvoering van deze premieregeling verantwoordelijke instantie was in de voornoemde jaren het Bedrijfschap Schildersbedrijf. Voor de uitvoering van deze regeling zijn per winterperiode voorwaarden vastgelegd. Voor elke periode hoort een kopie van deze voorwaarden tot de gedingstukken. In de voorwaarden over 1997/1998 was één van de voorwaarden dat de aanvraag door zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer ondertekend diende te worden. In de perioden daarna is deze voorwaarde gewijzigd in die zin dat in artikel 7 van de voorwaarden niet meer de wijze van aanvragen van de subsidie is geregeld, maar dat nu in artikel 7 wordt aangegeven dat zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer verplicht zijn tot het toelaten van een controle en het verstrekken van alle door het bedrijfschap in het kader van de werkzaamheden gevraagde gegevens. Hiertoe dienen door beide partijen formulieren te worden ingevuld; beide partijen zijn aanspreekbaar op de naleving van de voorwaarden.
In 1997/1998 werd de premie voor de helft aan de opdrachtnemer (de schilder) en voor de helft aan de opdrachtgever uitbetaald, sindsdien wordt het gehele bedrag van de premie aan de opdrachtnemer uitbetaald.
3. In het jaar 2001 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999. Hierbij is onder meer de handelwijze met betrekking tot de ontvangen premies beoordeeld. De premies zijn door belanghebbende niet in mindering gebracht op het te factureren (bruto)bedrag aan de opdrachtgever. In het rapport is geconcludeerd dat de premie betrekking heeft op bepaalde werkzaamheden en dat door de uitvoerder van de werkzaamheden, de ondernemer, vooraf is afgesproken welke werkzaamheden en wanneer deze worden verricht. In het rapport is geconcludeerd dat daardoor een rechtstreeks verband ontstaat tussen de prestatie van belanghebbende aan zijn afnemer en het van de derde ontvangen bedrag en dat derhalve over de aan belanghebbende uitgekeerde premie 17,5/117,5e deel omzetbelasting is verschuldigd. De naheffing terzake is als volgt berekend:
1997: ƒ 21.483 x 17,5/117,5 = ƒ 3.214
1998: ƒ 14.030 x 17,5/117,5 = ƒ 2.089
1999: ƒ 22.317 x 17,5/117,5 = ƒ 3.323
Totale correctie: ƒ 8.626.
4. In geschil is het antwoord op de vraag of de onder 3 bedoelde naheffing terecht heeft plaatsgevonden. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
5. Ingevolge artikel 11, A, eerste lid, onderdeel a, van de Zesde Richtlijn, in het licht van welke bepaling de in de Wet op de omzetbelasting 1968 opgenomen regeling omtrent de vergoeding moet worden beschouwd, is, voorzover thans van belang, de maatstaf van heffing alles wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de koper, van de ontvanger of van een derde, met inbegrip van subsidies die rechtstreeks met de prijs van de handelingen verband houden.
6. Ingevolge het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 22 november 2001 (nr. C-184/00 (OPG), onder meer te kennen uit V-N 2002/39.23) is van een rechtstreeks verband met de prijs van de handelingen in de zin van artikel 11, A, van de Zesde Richtlijn slechts sprake indien de subsidie specifiek aan het gesubsidieerde orgaan wordt betaald om een welbepaald goed of een welbepaalde dienst te leveren of te verrichten. Alleen in dat geval kan de subsidie worden beschouwd als een tegenprestatie voor een goederenlevering of dienstverrichting en is zij bijgevolg belastbaar. Om na te gaan of de subsidie een dergelijke tegenprestatie vormt, dient de grondslag van de prijs van het goed of de dienst uiterlijk op het ogenblik dat het belastbaar feit plaatsvindt, te worden bepaald. Tevens moet worden vastgesteld, dat de verbintenis tot betaling van de subsidie die is aangegaan door degene die ze toekent, meebrengt dat de begunstigde recht heeft op betaling ervan zodra hij een belastbare handeling heeft gesteld. Deze band tussen de subsidie en de prijs moet duidelijk blijken uit een onderzoek van de concrete omstandigheden die aan de basis van de betaling van deze tegenprestatie liggen. Daarentegen is het niet nodig dat de prijs van het goed of de dienst - of een deel van de prijs - bepaald zou zijn. Het volstaat dat hij bepaalbaar is. Om het bestaan van een rechtstreeks verband tussen de subsidie en het goed of de dienst vast te stellen dient in eerste instantie te worden nagegaan, of de kopers van het goed of de ontvangers van de dienst voordeel halen uit de aan het gesubsidieerde orgaan toegekende subsidie. Het is immers noodzakelijk dat de door de koper of de ontvanger te betalen prijs aldus is vastgesteld, dat hij daalt naar gelang van de aan de verkoper van het goed of de dienstverrichter toegekende subsidie, die aldus medebepalend is voor de door deze laatste gevraagde prijs. Onderzocht moet worden of het feit dat de verkoper of de dienstverrichter de subsidie ontvangt, hem objectief gezien in staat stelt het goed te leveren of de dienst te verrichten tegen een lagere prijs dan hij zonder de subsidie zou dienen te vragen.
7. Het Hof is met de Inspecteur van oordeel dat, gelet op de inhoud van de premieregeling in de desbetreffende jaren en al hetgeen partijen in het geding naar voren hebben gebracht en aan stukken hebben overgelegd, tussen de premies die belanghebbende heeft ontvangen in het kader van de Premieregeling Afgeschermd Onderhoudsbuitenschilderwerk Winter en de verleende schilderdiensten een rechtstreeks verband bestaat. Zonder het bestaan van deze regeling zou belanghebbende, zoals zij zelf ook heeft verklaard, bij schilderklussen in de winter voor extra kosten komen te staan. Deze extra kosten zouden de prijs die belanghebbende aan een opdrachtgever berekent opdrijven. Door het bestaan van de premieregeling is belanghebbende objectief gezien in staat de dienst te verrichten tegen een lagere prijs dan zij zonder het bestaan van deze regeling zou dienen te vragen.
8.1. Belanghebbende heeft subsidiair gesteld dat de door het Bedrijfschap Schilderwerk verstrekte premie gelijk is te stellen aan de doorwerktoeslag van de Stichting Verletbestrijding Bouwnijverheid op grond van de Verletbestrijdingsregeling 1969 en door de Stichting Risicofonds Schildersbedrijf uitgekeerde bijdragen ter bestrijding van kosten verbonden aan het treffen van maatregelen om ook onder minder gunstige weersomstandigheden voortgang in de werkzaamheden mogelijk te maken. Heffing van omzetbelasting over deze doorwerktoeslagen en bijdragen blijft achterwege op grond van een resolutie.
8.2. Het Hof is van oordeel dat geen sprake is van rechtens vergelijkbare gevallen, zodat het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel op die grond niet op gaat. Voormelde doorwerktoeslagen en bijdragen zien immers, anders dan de onderhavige premies, niet op een specifiek te omschrijven prestatie, hebben geen invloed op de prijs en uitkering ervan is niet afhankelijk van de medewerking van degene aan wie gepresteerd wordt.
9. Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Sanders. De beslissing is op 19 mei 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Nederveen)
(Sanders)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.