Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-02-2004, AP4520, BK-03/00448
Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-02-2004, AP4520, BK-03/00448
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 27 februari 2004
- Datum publicatie
- 28 juni 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2004:AP4520
- Zaaknummer
- BK-03/00448
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Overbrenging kantoorpand van ondernemingsvermogen naar privé-vermogen; waardering.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
elfde enkelvoudige belastingkamer
27 februari 2004
nummer BK-03/00448
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de regio P, betreffen-de na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 52.202.
1.2 Het tegen de aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 28 november 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3 Het Hof heeft op 12 december 2003 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 19 december 2003 ter post bezorgd. Op 7 januari 2004 is van de Inspecteur een verzoek ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 174 is tijdig voldaan.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1 In het onderhavige jaar drijft belanghebbende in firmaver-band een onderneming. Begin 1990 heeft belanghebbende samen met zijn echtgenote een perceel bouwgrond gekocht waarop in de loop van 1990 een woning alsmede een aan de woning grenzend kantoor is gebouwd. Dit kantoor en de helft van de oppervlakte van het perceel is ingebracht als ondernemingsvermogen. De boekwaarde van het kantoorpand en de grond (hierna tezamen: het kantoor) bedroeg op 1 januari 2000 in totaal ƒ 300.192. Omdat de onderneming in de loop van 2000 zou verhuizen naar een nieuw kantoorpand en daardoor het tot het ondernemingsvermogen behorende kantoor zou worden overgebracht naar het privé-vermogen, heeft de belanghebbende door een makelaar een taxatie laten uitvoeren. De Belastingdienst/Breda, afdeling waardeonderzoek heeft de getaxeerde waarde onderzocht en de waarde per oktober 2000 vastgesteld op
ƒ 213.000. Belanghebbende heeft zich met deze waarde akkoord verklaard.
3.2 In de als bijlage bij de aangifte voor het onderhavige jaar gevoegde jaarrekening is belanghebbende voor de bepaling van het resultaat van de overdracht van het kantoor naar het privé-vermogen uitgegaan van voornoemde waarde, waardoor de onderneming een verlies heeft geleden van ƒ 87.192 (ƒ 213.000 - ƒ 300.192). Van het resultaat van de onderneming krijgt belanghebbende blijkens de jaarrekening veertig percent toebedeeld. In de bijlage bij de aangifte wordt op belanghebbendes winstaandeel van ƒ 78.926 een bedrag van ƒ 37.275 (35% x ƒ 213.000 : 2) in mindering gebracht, met als toelichting een verwijzing naar het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 16 mei 2001, nr. CPP2000/1381. In de bijlage bij de aangifte van de echtgenote van belanghebbende is het winstaandeel op dezelfde wijze verlaagd met
ƒ 37.275. De aangifte van de echtgenote van belanghebbende is geautomatiseerd afgedaan. De vermindering van het winstaandeel van belanghebbende met ƒ 37.275 heeft de Inspecteur in de aanslagregeling gecorrigeerd. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 52.202. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 Tussen partijen is in geschil of de vastgestelde waarde van het kantoor van ƒ 213.000 ingevolge het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 16 mei 2001, nr. CPP2001/1381 met 35 percent moet worden verminderd en zo ja, of deze vermindering van de waarde op een juiste wijze aan belanghebbende is toegerekend. Beide vragen worden door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend beantwoord.
4.2 Belanghebbende heeft - samengevat - het volgende gesteld. Na de bedrijfsbeëindiging op het huisadres is het kantoor als sport- en ontspanningsruimte aan de woning toegevoegd en in gebruik genomen. Het kantoor zit vast aan de woning, vormt derhalve een deel van de woning en kan niet apart worden verkocht. Vanwege ziekte van een van de vennoten in 2000 is de vennootschap in 2001 gestaakt en zijn de ondernemingsactiviteiten in een nieuwe vennootschap voortgezet. Het is ingevolge de vigerende akte van vennootschap onder firma aan de vennoten voorbehouden hoe de winst jaarlijks aan de vennoten wordt toebedeeld. Belanghebbende beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel omdat in de aangifte van zijn medevennoot en echtgenote voor het onderhavige jaar dezelfde aftrek is geclaimd en deze aftrek wel is gehonoreerd.
4.3 De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden. Hij heeft primair gesteld dat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het besluit van 16 mei 2001, nu van staking van de onderneming en van duurzame zelfbewoning geen sprake is. Het beroep op het gelijk-heidsbeginsel kan volgens de Inspecteur niet slagen omdat geen sprake is van begunstigend (gepubliceerd) beleid en niet in de meerderheid van de gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Subsidiair heeft de Inspecteur gesteld dat de door belanghebbende aangebrachte correctie op de waarde van het pand voor een te groot deel in zijn winst uit onderneming is verwerkt. Het aandeel van belanghebbende in de lagere waarde dient volgens de Inspecteur te worden vastgesteld op 40 percent, hetgeen leidt tot een nadere vaststelling van het belast-bare inkomen op ƒ 22.382.
5. Conclusies van partijen
5.1 Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 14.927.
5.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1 Het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 16 mei 2001, nr. CPP2001/1381, heeft betrekking op de invulling van de waarde bewoond indien een ondernemer staakt en bij die gelegenheid zijn tot het ondernemingsvermogen behorende woning naar privé-vermogen overbrengt, terwijl de ondernemer zelf in die woning woont en blijft wonen. Indien sprake is van een overgang van een woning van het ondernemingsvermogen naar het privé-vermogen vanwege staking en de woning is bestemd voor duurzame zelfbewoning, kan de waarde bewoond ingevolge dit besluit bij een leeftijd tot en met 60 jaar worden vastgesteld op 65 percent van de waarde in het economische verkeer in vrije staat.
6.2 Naar 's Hofs oordeel voldoet belanghebbende niet aan de voorwaarden voor toepassing van bovengenoemd besluit, aangezien geen sprake is van een woning die behoorde tot het onderne-mingsvermogen die bij staking van de onderneming wordt overgebracht naar het privé-vermogen. Nu het kantoor echter - naar belanghebbende heeft gesteld en de Inspecteur onvoldoende heeft weersproken - niet afzonderlijk kan worden verkocht en na de overgang naar het privé-vermogen is gebruikt als sport- en ontspanningsruimte en derhalve deel is gaan uitmaken van de door belanghebbende bewoonde woning, is naar 's Hofs oordeel in dit geval sprake van een waardedrukkende factor. Gelet op doel en strekking van voornoemd besluit is het Hof van oordeel de waarde ook in dit geval moet worden vastgesteld op 65 percent van ƒ 213.000.
6.3 Blijkens de bij de aangifte gevoegde jaarrekening van de vennootschap is van het resultaat van de vennootschap, waarin een verlies van ƒ 87.192 ter zake van de overbrenging van het kantoor naar het privé-vermogen is opgenomen, veertig percent aan belanghebbende toebedeeld. Gelet op deze winstverdeling is het Hof van oordeel dat belanghebbende ter zake van de vermin-dering van de waarde met ƒ 74.550 (35 percent van ƒ 213.000) ook slechts veertig percent in aanmerking kan nemen. Het be-lastbare inkomen moet daarom nader worden vastgesteld op ƒ 22.382.
7. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in art-kel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op € 13 wegens reiskosten en schat de kosten wegens beroepsmatige bijstand welke is verleend bij de voorbereiding van de stukken en ter zitting op € 322. Het Hof stelt de procesko-ten in totaal derhalve vast op € 335. De reiskosten zijn bepaald op de kosten van openbaar vervoer, laagste klasse. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
8. Beslissing
Het Gerechtshof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 22.382,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 335, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld op 27 februari 2004 door mr. Sanders, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Bergman, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 12 december 2003.
(Bergman) (Sanders)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.