Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-05-2004, AP4716, 03/02376

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-05-2004, AP4716, 03/02376

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
4 mei 2004
Datum publicatie
30 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2004:AP4716
Zaaknummer
03/02376
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.8

Inhoudsindicatie

Winst uit onderneming. Verlies auto wegens ongeval tijdens priverit kan niet ten laste komen van het bedrijfsvermogen maar ten laste van het privevermogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

derde enkelvoudige belastingkamer

4 mei 2004

nummer BK-03/02376

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 22 april 2004, gehouden te Dordrecht. Beide partijen zijn ter zitting verschenen.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- verminderd de aanslag tot een, naar een verzamelinkomen van € 24.254;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 322, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;

- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 31 te vergoeden.

Gronden

1. Belanghebbende, geboren in 1969 en gehuwd, exploiteert tezamen met zijn echtgenote een autorijschool in de vorm van een vennootschap onder firma. Zij zijn ieder voor de helft gerechtigd in de winst. Op zaterdag 5 mei 2001 heeft belanghebbende met een van de tot het ondernemingsvermogen behorende lesauto's een aanrijding met een ander voertuig gehad. Het ongeval heeft plaatsgevonden op de rijksweg A-15 ter hoogte van Y. Beide voertuigen zijn in de sloot terechtgekomen. De auto van belanghebbende was zodanig beschadigd dat deze total loss is verklaard. Ten tijde van het ongeval zat belanghebbende alleen in de auto en werd door hem verlichting gevoerd. Hij verkeerde op dat moment onder invloed van alcoholhoudende drank. Ter zake daarvan heeft de politie een proces-verbaal opgemaakt. Bij onherroepelijk vonnis van de politierechter van 24 juli 2001 is belanghebbende veroordeeld tot een geldboete van f 1.100 wegens het op 5 mei 2001 te Y besturen van een motorvoertuig na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger bleek te zijn dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht (in casu 351 UG/l en hoger). Omdat sprake was van alcholgebruik heeft belanghebbende van de verzekeringsmaatschappij, waarbij de auto all-risk was verzekerd, geen uitkering wegens het verlies van de auto ontvangen. Rekeninghoudend met de opbrengst van het autowrak van ƒ 11.500 bedroeg het aandeel van belanghebbende in het verlies van het verloren gaan van de auto ƒ 14.214,20 (€ 6.450).

2. Na wijziging van hun standpunten in de loop van het geding is tussen partijen uiteindelijk nog uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of bij de berekening van belanghebbendes winst uit onderneming voormeld bedrag van 6.450 als verliespost in aanmerking mag worden genomen, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. Dienaangaande overweegt het Hof als volgt.

3. Vaststaat dat het ongeval op zaterdag 5 mei 2001 heeft plaatsgevonden, dat belanghebbende alleen in het voertuig aanwezig was en dat verlichting werd gevoerd. Daarvan uitgaande heeft de Inspecteur ter zitting gesteld dat moet worden aangenomen dat het ongeval is geschied tijdens een privérit. Belanghebbende heeft die gevolgtrekking niet weersproken, zodat het Hof deze tot uitgangspunt neemt.

4. De gevolgen van een voor persoonlijke doeleinden gebruiken van een bedrijfsmiddel zijn voor het persoonlijke en niet voor het zakelijke risico van een ondernemer. De bij een dergelijk gebruik aan een bedrijfsmiddel ontstane schade behoort niet ten laste van de onderneming doch ten laste van het privé-vermogen te komen (vgl. HR 27 april 1955, nr. 12 286, BNB 1955/213).

5. Uit het vorenoverwogene volgt naar 's Hofs oordeel dat voormeld bedrag van € 6.450 terecht tot het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende is gerekend.

6. Gelet op dat oordeel en in aanmerking genomen dat partijen omtrent de overige punten ter zitting overeenstemming hebben bereikt, moet het verzamelinkomen als volgt worden vastgesteld:

Aangegeven winst - 14.466

Bij: verlies op auto - 6.450

Gecorrigeerde winst - 20.916

Af: zelfstandigenaftrek - 4.675

- 16.241

uitkering Gak (per saldo) - 8.661

- 24.902

af: premie waz - 648

-€ 24.254.

7. Nu het verzamelinkomen moet worden verminderd, is het beroep gedeeltelijk gegrond. Het Hof acht dan ook termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten vast op € 644 (2 punten voor proceshandelingen; waarde per punt € 322; wegingsfactor 1). Nu deze zaak gezamenlijk is behandeld met de daarmee samenhangende zaak nummer BK-03/2377 en ook daarin een proceskostenveroordeling zal worden toegekend, zal dit bedrag over beide zaken worden verdeeld. Ook het door belanghebbende voor de behandeling van het beroep gestorte griffierecht dient aan hem te worden vergoed.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Tijnagel. De beslissing is op 4 mei 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Van Lingen) (Tijnagel)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.