Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-06-2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:BI1409 AP8178, BK-03/02301

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-06-2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:BI1409 AP8178, BK-03/02301

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 juni 2004
Datum publicatie
6 juli 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2004:AP8178
Zaaknummer
BK-03/02301
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16

Inhoudsindicatie

De bijdrage aan de werkgever wegens privé gebruik auto is verrekend met provisie, waarna deze provisie in de loon-/inkomstenbelasting is betrokken. De bijdrage aan de werkgever, voor zover die hoger is dan het autokostenforfait, vormt geen negatief loon. Niettemin wordt het beroep gegrond verklaard omdat belanghebbende aan de wijze waarop de aanslag 1992 is geregeld, het in rechte te beschermen vertrouwen ontleent dat zijn aangifte in dat opzicht juist is.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

vijfde enkelvoudige belastingkamer

30 juni 2004

nummer BK-03/02301

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 16 juni 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en namens de Inspecteur A.

Beslissing

Het Gerechtshof

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

- vermindert de aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 118.610,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 329,10, onder aanwijzing van de Staat als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,

- gelast de Inspecteur het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 31 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. Belanghebbende werkt in dienstbetrekking bij B Systems te Y in de functie van rayon manager. De werkgever heeft er voor gekozen dat de (buitendienst) medewerkers over een representatieve auto dienen te beschikken en verplicht hen daartoe gebruik te maken van een auto van de zaak.

2. Belanghebbendes inkomsten uit de dienstbetrekking bestaan uit een vast loon per maand en provisie. De provisie wordt berekend volgens het zogeheten minimum-going systeem. Allereerst wordt een bruto-provisie berekend gerelateerd aan in de desbetreffende maand behaalde verkoop- en verhuuropbrengsten. Op de aldus becijferde bruto-provisie wordt vervolgens in mindering gebracht alle door de werkgever ten behoeve van de werknemer gemaakte kosten, waaronder het bruto maandsalaris plus werkgeverslasten, een overigens toegekende onkostenvergoeding alsmede een forfaitair bepaald bedrag (voor het onderhavige jaar vastgesteld op ƒ 2.100 per maand, totaal ƒ 25.036) aan autokosten. Het saldo wordt bijgeboekt in een "depot". Steeds op aangeven van de werknemer en in overleg met de werkgever wordt ten laste van het depot een bedrag aan provisie uitgekeerd aan de werknemer. Eerst het aldus ten titel van provisie aan de werknemer uitgekeerde bedrag wordt tot het loon gerekend en in de loonheffing betrokken.

3. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 117.655. Daarbij heeft hij als inkomsten uit de onderhavige dienstbetrekking in aanmerking genomen een bedrag van ƒ 162.930. Ten titel van privé-gebruik auto heeft hij ƒ 0 verantwoord, welk bedrag als volgt is gespecificeerd:

"Bijtelling 20% van de cataloguswaarde: ƒ 11.300 Vergoeding aan werkgever via inhoudingen: ƒ 25.063-

ƒ 13.763-

derhalve geen bijtelling".

Als beroepskosten heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 17.301 in mindering gebracht. Dit bedrag heeft hij als volgt gespecificeerd:

"Vraag 3 Beroepskosten

Voor functieomschrijving moge verwezen worden naar voorgaande jaren

Beroepskostenforfait ƒ 3.538

Autokosten als opgave bij 1b ƒ 13.763

ƒ 17.301"

4. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur het aangegeven belastbaar inkomen onder meer gecorrigeerd met het onder 3 genoemde bedrag van ƒ 13.763 en de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen van ƒ 135.263. Bij de uitspraak op het bezwaar heeft de Inspecteur de onderhavige correctie gehandhaafd en het belastbaar inkomen verminderd tot op ƒ 132.373.

In geschil is de vraag of de Inspecteur voornoemde correctie terecht heeft aangebracht, welke vraag belanghebbende - zo nodig met een beroep op het vertrouwensbeginsel - ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 118.610. Niet langer in geschil is dat belanghebbende zich jegens zijn werkgever aan het aanvaarden van de ter beschikking gestelde auto redelijkerwijze niet heeft kunnen onttrekken.

6. Op grond van de stukken van het geding en hetgeen ter zitting door partijen is aangevoerd stelt het Hof vast dat het bedrag ad ƒ 25.063 dat belanghebbende in zijn aangifte heeft opgevoerd ten titel van "vergoeding aan werkgever via inhoudingen" feitelijk zijn verrekend met de bruto-provisie waarop belanghebbende krachtens de provisie-regeling aanspraak heeft en als zodanig reeds in mindering is gekomen op het door belanghebbende aangegeven bedrag aan loon. Voor zover dit bedrag uitgaat boven het zogeheten autokostenforfait kan het - anders dan belanghebbende meent - dan ook niet nog eens worden aangemerkt als negatief loon. Naar het oordeel van het Hof is in zoverre het gelijk aan de Inspecteur.

7. Voor zover belanghebbendes beroep is gelegen in schending van het vertrouwensbeginsel, slaagt het. Naar belanghebbende - door de Inspecteur niet, dan wel onvoldoende weersproken - heeft gesteld is de onderhavige wijze van verwerking van de autokosten nadrukkelijk onder de aandacht geweest bij de aanslagregeling voor het jaar 1992. Daarbij is in een "Kennisgeving afwijking van uw aangifte", voor zover hier van belang, het volgende opgemerkt:

"De autokosten worden voor dit jaar op deze manier door mij geaccepteerd. Voor volgende jaren dient u aan te geven hoeveel kilometers u zakelijk en privé rijdt. Daarnaast dient u aan te geven hoeveel u aan uw werkgever moet betalen voor het privé gebruik en het zakelijk gebruik."

De aangifte voor het jaar 1992 was op gelijke wijze ingericht als de aangifte voor het onderhavige jaar. Ofschoon belanghebbende in de aangiften voor de jaren na 1992 geen uitsplitsing heeft gemaakt naar zakelijk en privé verreden kilometers heeft dit de Inspecteur geen aanleiding gegeven in de tussen gelegen jaren de aangifte op dit punt te corrigeren. De Inspecteur heeft ter zitting niet duidelijk gemaakt dat een dergelijke uitsplitsing onder de gegeven omstandigheden rechtens relevant is. Gelet op één en ander is het Hof van oordeel dat de Inspecteur zich bij de aanslagregeling 1992 een gefundeerd oordeel heeft gevormd dan wel heeft kunnen vormen omtrent de thans in geding zijnde tussen belanghebbende en zijn werkgever bestaande regeling en dat hij met het accepteren van de onderhavige aftrekpost bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat hij deze regeling op de juiste wijze in zijn aangifte had verwerkt. Naar het oordeel van het Hof is daarbij geen sprake geweest van een standpunt van de Inspecteur waarvan belanghebbende had moeten of kunnen begrijpen dat deze zozeer in strijd komt met het recht dat hij de Inspecteur daaraan redelijkerwijs niet zou kunnen houden.

8. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep gegrond is.

9. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 322 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)) en € 7,10 wegens reis- en verblijfkosten, in totaal derhalve op € 329,10.

Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.

Deze uitspraak is vastgesteld op 30 juni 2004 door mr. Engel en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.

(Otto) (Engel)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.