Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 07-07-2004, AP9588, BK-02/04145

Gerechtshof 's-Gravenhage, 07-07-2004, AP9588, BK-02/04145

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
7 juli 2004
Datum publicatie
9 juli 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2004:AP9588
Zaaknummer
BK-02/04145

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het door haar geleden verlies op haar WIN-activiteiten aftrekbaar is als negatieve winst uit onderneming dan wel als negatieve inkomsten uit andere arbeid. Er is geen bron van inkomen aanwezig. Beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

derde meervoudige belastingkamer

7 juli 2004

nummer BK-02/04145

UITSPRAAK

op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de Belastingdienst (thans: de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P) betreffende na te noemen aanslag.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 20 oktober 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 69.175.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 november 2003. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting zijn tevens behandeld de zaken van belanghebbende inzake de aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 1997 en 1998, BK-02/03511 en BK-02/03512. Al hetgeen in die zaken door de Inspecteur is aangevoerd en aan stukken is overgelegd wordt geacht ook te zijn aangevoerd en overgelegd in de onderhavige zaak.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende was het onderhavige jaar gehuwd en had een volledige dienstbetrekking bij (. . .). Zij is in 1997 gestart met nevenactiviteiten als distributeur van voedingssupplementen van A Ltd. (hierna: A). Deze onderneming brengt die producten op de markt door middel van een netwerk van onafhankelijke distributeurs. Belanghebbende heeft in 1997 tot een bedrag van ƒ 60.552 voorraden ingekocht bij A, waarmee zij in de verkooporganisatie de rang van 'regent' bereikte. Belanghebbende heeft in elk geval vanaf het jaar 2001 niets meer ingekocht.

3.2 Belanghebbende heeft in de jaren 1997, 1998 en 1999 een resultaat aangegeven van negatief ƒ 18.550, negatief

ƒ 56.457 respectievelijk negatief ƒ 11.306 bij een omzet van ƒ 9.799, ƒ 10.061 respectievelijk ƒ 6.348. Voor de jaren 2000 en 2001 heeft belanghebbende een positief resultaat van ongeveer ƒ 2.500 aangegeven. Voor het jaar 2002 heeft belanghebbende geen resultaat meer aangegeven.

3.3. A is sedert het jaar 1995 actief in Nederland via Nederlandse distributeurs. Tot de stukken behoort een Engelstalig stuk gedateerd 15 januari 2002, copyright 1993/2002 A Ltd., waarin het A-systeem uiteengezet is.

3.4. Voor de feiten en omstandigheden met betrekking tot het A-systeem die bij de beoordeling van het geschil van belang zijn verwijst het Hof naar hetgeen in onderdeel 3.7 van het verweerschrift van de Inspecteur is vermeld. Deze feiten en omstandigheden zijn door belanghebbende niet bestreden, naar blijkt uit haar aan het Hof gezonden reactie op het verweerschrift van 31 oktober 2003. Ook het Hof kan en zal daarom bij de beoordeling van het geschil van deze feiten en omstandigheden uitgaan.

3.5. De Inspecteur heeft overzichten overgelegd van een landelijke inventarisatie van de resultaten behaald door A-distributeurs in Nederland. De inventarisatie is opgesteld aan de hand van informatie van de douane over in Nederland geïmporteerde A-producten met een douanewaarde van $ 3.000 of hoger. Bij de eenheden waaronder de betreffende distributeurs van A-producten ressorteerden, is vervolgens informatie gevraagd over de aangegeven winsten en/of verliezen. De respons van de belastingeenheden was ongeveer 80%. Uit de aldus verkregen gegevens volgt dat van de 347 distributeurs er 214 in hun aangiften inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen geen melding maken van enige winst of verlies. Van de 133 distributeurs die de resultaten uit de A-activiteiten in hun aangifte vermeld hebben, hebben er drie per saldo een positief resultaat behaald.

4. Omschrijving van het geschil en de standpunten van partijen

4.1. In geschil is of het verlies dat belanghebbende geleden heeft op haar A-activiteiten aftrekbaar is als negatieve winst uit onderneming dan wel als negatieve inkomsten uit andere arbeid, hetgeen belanghebbende staande houdt en de Inspecteur bestrijdt.

4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken. De Inspecteur heeft zijn standpunt ter zitting toegelicht, doch aldaar aan de door hem in de van hem afkomstige gedingstukken gegeven uiteenzettingen geen weren toegevoegd.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 45.606.

5.2. De Inspecteur heeft primair geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 66.833.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Van winst uit onderneming of inkomsten uit andere arbeid, positief of negatief, kan alleen sprake zijn indien de A-activiteiten een bron van inkomen vormen, dat wil zeggen dat redelijkerwijs verwacht kan worden dat deze de belanghebbende als distributeur, zij het in de toekomst, positieve zuivere opbrengsten kunnen opleveren en niet louter speculatieve transacties inhouden. Het is aan belanghebbende om feiten en omstandigheden aan te voeren die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat sprake is van een bron van inkomen. Daarin is zij niet geslaagd. Daarentegen heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd in onderdeel 3.7 van zijn verweerschrift aannemelijk gemaakt dat in zijn algemeenheid de aard van de distributieorganisatie meebrengt dat redelijkerwijs geen voordeel verwacht kan worden van de door een distributeur te verrichten werkzaamheden. Weliswaar wordt het resultaat dat een distributeur behaalt, mede bepaald door zijn activiteiten gericht op het werven van nieuwe distributeurs, maar óf een distributeur anderen voor deelname aan de distributieorganisatie zal weten te interesseren en óf eventueel geworven distributeurs op hun beurt nieuwe distributeurs zullen weten te werven, hangt naar het oordeel van het Hof in zodanige mate af van onvoorspelbare factoren, die zich bovendien aan beïnvloeding door de distributeur onttrekken, dat een eventueel gunstig totaalresultaat speculatief is. Bijzondere omstandigheden waarom dat in belanghebbendes geval anders zou zijn, zijn niet gesteld of gebleken.

6.2. Belanghebbende heeft in haar nader stuk aangevoerd dat zij vrijwel niets anders heeft gedaan dan directe verkoop, dat zij zich in meer en meer betekenende mate heeft gericht op directe verkoop, dat de samplekosten in de loop van de tijd minimaal gaan worden, dat zij gedurende de aanloopjaren iets te ruim geweest is met het verstrekken van gratis monsters, dat haar activiteiten niet blijvend verliesgevend zijn en dat haar onderneming dankzij haar bovenmatige inspanning ruime kans van slagen heeft.

6.3. Belanghebbende heeft deze stellingen onvoldoende concreet gemaakt en gekwantificeerd en, tegenover de gemotiveerde bestrijding daarvan door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt. Haar omzet is in het jaar 1999 met bijna 40% gedaald ten opzichte van die in het jaar 1998. Belanghebbende heeft met haar stellingen ook niet aannemelijk gemaakt dat zij voor de jaren daarna een zodanige stijging van de opbrengst uit directe verkopen en uit provisies op directe bestellingen van Associates kon verwachten, dat zij binnen een afzienbaar aantal jaren het in de jaren 1997, 1998 en 1999 geleden verlies van in totaal ƒ 86.313 zou terugverdienen. Zij heeft niet gesteld dat dat verlies aanmerkelijk groter is geweest dan zij bij het starten van haar activiteiten redelijkerwijs mocht verwachten.

6.4. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Vierhout en Mees. De beslissing is op 7 juli 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Van Duijvendijk)

(Schuurman)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.