Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-11-2004, AR8780, BK-03/01851

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-11-2004, AR8780, BK-03/01851

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
17 november 2004
Datum publicatie
5 januari 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2004:AR8780
Zaaknummer
BK-03/01851

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft een groot aantal overeenkomsten gesloten met A B.V. tot aan- en verkoop van karwijzaad. De verliezen uit deze overeenkomsten kunnen niet worden aangemerkt als verlies uit de onderneming die belanghebbende als huisarts drijft. De bedoelde transacties behoren niet tot de normale uitoefening van die onderneming en gesteld noch gebleken is dat het resultaat van de transacties door de uitoefening van de onderneming kon worden voorzien of beïnvloed.

Het verllies kan niet aangemerkt worden als verlies uit enige onderneming. Ten slotte kunnen de verliezen ook niet worden aangemerkt als negatieve inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden als bedoeld in artikel 22 van de Wet Ib. Belanghebbende kan de geleden verliezen niet op zijn inkomen in mindering brengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

derde meervoudige belastingkamer

17 november 2004

nummer BK-03/01851

UITSPRAAK

op het beroep van X te P tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam Belastingdienst/(. . .), betreffende na te noemen aanslag.

1. Aanslag, beschikking en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ a. Bij beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende op de voet van de artikelen 67d en 67g, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een boete opgelegd van ƒ b.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de aanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot nihil.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 31. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 6 oktober 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.3. De onderhavige zaak en de zaak met nummer BK-03/01372 zijn gezamenlijk behandeld. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in de ene zaak geldt tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere zaak.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende was, althans in de jaren 1989 tot en met 1998, huisarts te Q in (. . .). Terzake genoot hij winst uit onderneming. In de jaren 1989 tot en met 1997 heeft belanghebbende een groot aantal overeenkomsten gesloten met A B.V. (. . .) tot aan- en verkoop van karwijzaad. Belanghebbende heeft op de contracten in totaal een verlies geleden van ƒ c. Uitsluitend in de jaren 1991 en 1994 werd een winst behaald van ƒ d respectievelijk ƒ e.

3.2. Belanghebbende had geen ervaring en deskundigheid in de handel in karwijzaad en geen inzicht in die markt. De transacties - koop dan wel verkoop - en de daarbij gehanteerde prijzen werden steeds voorgesteld door A, zonder dat belanghebbende onderhandelde over de prijs. Belanghebbende had groot vertrouwen in A, waarvan hij de contactpersoon B al uit diens kinderjaren kende als huisarts, tezamen met diens familie, die hij als zodanig bijna 30 jaren kende. Eind 1997 is belanghebbende gaan twijfelen aan de aanvaardbaarheid van de gehanteerde prijzen en de goede trouw van A en is hij met behulp van de zogenoemde karwijbijbel de prijzen gaan vergelijken met de elders gehanteerde transactieprijzen. Belanghebbende stelt door A opgelicht te zijn.

3.3. Volgens een arbitraal vonnis vanwege de Federatie van Nederlandse Handelaren in Granen, Zaden en Peulvruchten van (. . )november 1997 is A B.V. bij het sluiten van de overeenkomsten niet als commissionair doch voor eigen rekening opgetreden. Arbiters hebben de commissie van 1 percent, die A aan belanghebbende in rekening bracht, niet gezien als beloning voor haar tussenkomst, maar als "een omzetprovisie ter dekking van haar vaste kosten in verband met het risico, dat zij op de onderhavige koop- en verkoopovereenkomsten [...] zou lopen". Zij hebben de eis tot schadevergoeding van belanghebbende, die gebaseerd was op de tekortkomingen van A als commissionair, afgewezen. In het vonnis wordt belanghebbende een "bewust speculant" genoemd. Het vonnis is bevestigd bij arbitraal vonnis in hoger beroep van (. . .)juli 1998. De appèl-arbiters hebben daarbij onder meer overwogen dat de karwijhandel "zeer speculatieve handel" is en dat belanghebbende "daarin met open ogen maar zonder verstand [is] meegegaan".

3.4. Voor het jaar 1998 vraagt belanghebbende aftrek van een verlies uit handelsactiviteiten van ƒ f. Dat bedrag is als volgt gespecificeerd:

a. 30/01/1998 GZP arbitrage ƒ g

b. 01/04/1998 Rassers advocaten - h

c. 04/08/1998 Rassers advocaten - i

d. 30/11/1998 Rassers advocaten - j

e. 02/12/1998 Afrekening A - k

Rente nota's A - l

Proceskosten - m

f. 31/12/1998 Schuld Rassers advocaten - n

Totaal ƒ f

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende het onder 3.4 bedoelde verlies voor de berekening van zijn belastbare inkomen voor het onderhavige jaar in mindering kan brengen, welke vraag belanghebbende bevestigend doch de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de pleitnota van belanghebbende. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot nihil, waarbij het belastbare inkomen dient te worden vastgesteld op negatief ƒ o.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. De verliezen uit de onder 3.1 bedoelde overeenkomsten alsmede het onder 3.4 bedoelde verlies kunnen niet worden aangemerkt als verlies uit de onderneming die belanghebbende als huisarts drijft. De bedoelde transacties behoren niet tot de normale uitoefening van die onderneming en gesteld noch gebleken is dat het resultaat van de transacties door de uitoefening van de onderneming kon worden voorzien of beïnvloed.

6.2. Evenmin is gesteld of kan uit de vaststaande feiten worden afgeleid dat belanghebbende naast zijn huisartsenpraktijk een organisatie van kapitaal en arbeid had, waarin hij de verliesgevende transacties verrichtte en die als een afzonderlijke onderneming aangemerkt zou moeten worden. Nu het verlies niet aangemerkt kan worden als verlies uit enige onderneming, komt het Hof niet toe aan de vraag aan welk jaar of welke jaren het verlies naar de regels van goed koopmansgebruik moet worden toegerekend.

6.3. Ten slotte kunnen de verliezen ook niet worden aangemerkt als negatieve inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden als bedoeld in artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur en in het licht van de vaststaande feiten heeft belanghebbende namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs ervan uit kon gaan dat door hem aangegane transacties hem normaliter geldelijk voordeel zouden opleveren. Dit is niet anders indien de bij A bij het aangaan van de bedoelde transacties aanwezige deskundigheid en ervaring met betrekking tot de handel in karwijzaad aan belanghebbende wordt toegerekend, aangezien deze factoren eerst dan zouden hebben meegebracht dat belanghebbende negatieve inkomsten heeft genoten uit arbeid als hiervoor bedoeld, indien dientengevolge normaliter positieve inkomsten konden worden verwacht (vgl. Hoge Raad 31 mei 1967, nr. 15 711, BNB 1967/182). Niet aannemelijk is geworden dat een dergelijke situatie zich in casu heeft voorgedaan.

6.4. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbende de geleden verliezen niet op zijn inkomen in mindering kan brengen en dat de Inspecteur in het gelijk moet worden gesteld.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Mees en Bouman. De beslissing is op 17 november 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Van Duijvendijk)

(Schuurman)

Aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.