Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-03-2005, AT4317, BK-03/02499
Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-03-2005, AT4317, BK-03/02499
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 1 maart 2005
- Datum publicatie
- 20 april 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2005:AT4317
- Zaaknummer
- BK-03/02499
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De werkzaamheden van belanghebbende uitgevoerd op het terrein van Kamp Zeist zijn niet aan te merken als grensoverschrijdende werkzaamheden en mitsdien kan de toepassing van EG-verordening 1408/71 niet aan de orde komen.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
1 maart 2005
nummer BK-03/02499
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/ Rijnmond, betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van € 33.478 en een verzamelinkomen van € 34.327. Het herleid premie-inkomen is daarbij vastgesteld op € 27.009.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en is de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van € 43.837 en een verzamelinkomen van € 44.686 met toepassing van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van € 6.644. Het herleid premie-inkomen is daarbij gehandhaafd op € 27.009.
1.3 Bij ambtshalve genomen beslissingen heeft de Inspecteur de aanslag uiteindelijk nader verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van € 37.251 en een verzamelinkomen van € 38.100 met toepassing van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van € 4.854 en met verrekening van een bedrag van € 321 aan voorheffingen. Het premie-inkomen is daarbij gehandhaafd op € 27.009.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 31. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de vijfde enkelvoudige kamer van het gerechtshof van 3 augustus 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Vervolgens is de zaak verwezen naar de meervoudige belastingkamer van het gerechtshof. Een tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de eerste meervoudige kamer van 11 januari 2005. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende drijft sinds 1 januari 1997 een onderneming. De activiteiten van de onderneming bestaan uit vertaal- en tolkwerkzaamheden.
3.2. Te rekenen vanaf 25 juli 2000 en gedurende het onderhavige jaar heeft belanghebbende in opdracht van een tussenpersoon vertaalwerk verricht ten behoeve van het Schotse "High Court of Justiciary" in Nederland (hierna: het Schotse hof) tijdens de zogeheten Lockerbie processen in Kamp Zeist te Soesterberg. Deze werkzaamheden zijn geëindigd op 11 maart 2002.
3.3. Kamp Zeist heeft te gelden als "het terrein van het Schotse hof" als bedoeld in het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake de rechtszitting van een Schots hof in Nederland van 18 september 1998, Trb. 1998,237 (hierna: het Verdrag) dat op 8 januari 1999 in werking is getreden. In dit verdrag wordt de zitting van een Schots hof in Nederland geregeld ter zake van de berechting van een tweetal Libische verdachten van het plegen van een bomaanslag boven Lockerbie (Schotland) op een Pan-Amtoestel, alsmede alle zaken die voor de goede werking van dit Schotse hof in Nederland ten behoeve van de terechtzitting van de verdachten zijn vereist.
3.4. Belanghebbende heeft, gedurende de periode dat hij vertaalwerk heeft verricht voor het Schotse hof ten behoeve van die werkzaamheden de beschikking over een kantoorruimte op het terrein van Kamp Zeist. Het aan deze werkzaamheden in het onderhavige jaar toe te rekenen inkomen bedraagt € 34.265.
3.5. Bij brief van 1 oktober 2002 heeft de voormalig "Governor" van Kamp Zeist, de heer A, het volgende verklaard:
"(...)
Interpretation Duties HMP ZEIST
I hereby confirm that Mr X (Hof: belanghebbende) carried out the duties of interpreter at HMP ZEIST, the custodial facility for the Scottish Court in The Netherlands, during the period 25 July 200 (Hof: bedoeld is 2000) to 11 March 2002.
Mr X had a room set aside for his personal use which was equipped with appropriate facilities.
The site of the Scottish Court was designated a Diplomatic Zone under the Vienna Convention and was therefore, to all intents and purposes, part of the United Kingdom."
3.6. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar in het Verenigd Koninkrijk geen premies sociale verzekeringen betaald.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of het aan de vertaalwerkzaamheden ten behoeve van het Schotse hof toe te rekenen inkomen is vrijgesteld van premieheffing volksverzekeringen, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het terrein van het Schotse hof in Nederland heeft te gelden als grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en dat op grond van artikel 13, tweede lid, letter b, EG-Verordening nr. 1408/71 de Nederlandse wetgeving inzake de sociale verzekeringen niet van toepassing is op zijn werkzaamheden op dat terrein.
4.3. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden en hij stelt zich, na een wijziging van zijn standpunt in de loop van het geding, uiteindelijk op het standpunt dat in het onderhavige geval geen sprake is van grensoverschrijdende arbeid, alsmede, voor het geval dat dit standpunt niet als juist wordt geoordeeld, dat op grond van artikel 14bis, tweede lid, EG-Verordening nr. 1408/71 de premieplicht beheerst wordt door de Nederlandse wetgeving.
4.4. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag naar een premie-inkomen van € 2.986.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Het Hof stelt voorop dat - voor zover hier van belang - de toepassing van EG-verordening nr. 1408/71 eerst aan de orde komt indien er sprake is van grensoverschrijdende arbeid, dat wil zeggen indien vastgesteld kan worden dat belanghebbende voor de toepassing van die verordening in Nederland woont (en werkt) en tevens op het grondgebied van een andere Lid-Staat arbeid verricht.
6.2. Dienaangaande stelt belanghebbende zich op het - door de Inspecteur bestreden - standpunt dat gedurende de periode dat hij aldaar werkzaam was, Kamp Zeist ingevolge het Verdrag aangemerkt dient te worden als grondgebied van het Verenigd Koninkrijk. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft belanghebbende gewezen op de verklaring van de voormalig "Governor" zoals weergegeven in punt 3.5. Het Hof kan belanghebbende niet volgen in dit standpunt en overweegt daartoe het volgende.
6.3.1. Als grondgebied van een staat is naar het oordeel van het Hof aan te merken het gebied binnen de door de internationale gemeenschap erkende landsgrenzen. Een staat kenmerkt zich door souvereiniteit, hetgeen inhoudt de exclusieve bevoegdheid van een staat op zijn grondgebied regels te stellen en te handhaven.
6.3.2. Blijkens de tekst van het Verdrag heeft het Verdrag tot doel een regeling te treffen voor de zitting van een Schots hof in Nederland, alsmede voor de uit het proces en de goede werking van het Schotse hof voortvloeiende aangelegenheden. Nederland heeft zich er daarbij uitsluitend toe verplicht als gastheer voor het Schotse hof op te treden ten behoeve en voor de duur van het proces in Nederland. Daartoe stelt Nederland het benodigde terrein ter beschikking voor het proces. Tevens heeft Nederland daarbij een deel van zijn souvereiniteit afgestaan ten gunste van het Schotse hof.
6.3.3. Het enkele feit dat Nederland voor de duur van het proces het terrein van Kamp Zeist ter beschikking heeft gesteld aan het Schotse hof alsmede een deel van zijn rechtsmacht binnen dit terrein heeft afgestaan ten gunste van dat hof laat onverlet dat Kamp Zeist grondgebied van Nederland is en gedurende het proces ook blijft en niet heeft te gelden als grondgebied van het Verenigd Koninkrijk. Voorts blijven ingevolge artikel 6, lid 2, van het Verdrag ook de wetten en regelingen van het gastheerland van toepassing tenzij anders bepaald.
6.4. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie van het Hof dat de werkzaamheden van belanghebbende uitgevoerd op het terrein van Kamp Zeist niet zijn aan te merken als grensoverschrijdende werkzaamheden en dat mitsdien de toepassing van EG-Verordening 1408/71 niet aan de orde kan komen.
6.5.1. Ook voor het geval belanghebbende zijn standpunt als zou hij ter zake van zijn werkzaamheden ten behoeve van het Schotse hof zijn vrijgesteld van premieheffing doet steunen op de stelling dat zulks voortvloeit uit artikel 10 van het Verdrag, volgt het Hof hem hierin niet. Dit artikel luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"Vijstelling van belastingen en heffingen
1. Binnen het kader van zijn officiële taken worden het Schotse hof, zijn bezittingen, inkomsten en andere eigendommen vrijgesteld van alle directe belastingen, met inbegrip van onder andere inkomstenbelasting, vermogensbelasting, vennootschapsbelasting, alsmede van directe belastingen die door de plaatselijke en provinciale autoriteiten worden geheven."
6.5.2. In artikel 1, onderdeel l, wordt het begrip "het Schotse hof" als volgt gedefinieerd:
"l. "het Schotse hof" betekent het High Court of Justiciary (met inbegrip van de zitting van dit Court in hoger beroep) en het Sheriff Court, die in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag zitting houden in Nederland;"
6.5.3. Met inachtneming van de geciteerde passages uit het Verdrag is het Hof van oordeel dat hieraan door belanghebbende rechtens geen vrijstelling van premieheffing kan worden ontleend.
6.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het Hof van oordeel dat belanghebbendes beroep ongegrond is.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh, Van Walderveen en Engel, in tegenwoordigheid van de gerechts- auditeur mr. Postema. De beslissing is op 1 maart 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Crabbendam)
(Savelbergh)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
??
nummer BK-03/02499 blz. 7/7