Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 25-01-2005, AT4653, BK-04/00151

Gerechtshof 's-Gravenhage, 25-01-2005, AT4653, BK-04/00151

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
25 januari 2005
Datum publicatie
26 april 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2005:AT4653
Zaaknummer
BK-04/00151
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 10:3, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 22j

Inhoudsindicatie

Stallingsbeschikkingen 1998 en 1999. De Inspecteur heeft belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar. De Belastingdienst heeft het in artikel 10:3, lid 3, van de AWB neergelegde voorschrift niet overtreden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

25 januari 2005

nummer BK-04/00151

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z tegen de uitspraken van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst, thans: de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, betreffende na te noemen beschikkingen.

1. Beschikkingen en bezwaar

1.1. De Inspecteur heeft bij beschikking van 18 juli 2002 respectievelijk 29 augustus 2002 het op grond van artikel 3a, lid 1, van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting 1989 (hierna: BVDB) naar het jaar 1999 respectievelijk het jaar 2000 over te brengen negatief buitenlands onzuiver inkomen (hierna: het stallingsverlies) vastgesteld op ƒ 17.509 en ƒ 20.870.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze beschikkingen (hierna: stallingsbeschikking 1998 en stallingsbeschikking 1999) bezwaar gemaakt. Belanghebbende is in bezwaar tegen de stallingsbeschikking 1998 niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar tegen de stallingbeschikking 1999 is bij de bestreden uitspraak afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 7 december 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende, die participant is in de commanditaire vennootschap A C.V. en ondernemer voor de heffing van de inkomstenbelasting, heeft aangifte gedaan in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 en de vermogensbelasting voor het jaar 1999. In de aangifte is een belastbaar inkomen vermeld van ƒ 59.007 en een negatief buitenlands onzuiver inkomen over 1998 van ƒ 498,75. Voor het jaar 1999 heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 45.600 en een negatief buitenlands onzuiver inkomen over 1999 van ƒ 3.361,64.

3.2. De Inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 en 1999 vastgesteld en daarbij de aangiften gevolgd. De gegevens voor de aanslag zijn op respectievelijk 15 juli 2002 en 28 augustus 2002 in het inkomstenbelastingsysteem van de belastingdienst ingevoerd. De aanslagregelend ambtenaar was B. De aanslag voor het jaar 1998 is gedagtekend op 30 juli 2002 en voor het jaar 1999 op 13 september 2002.

3.3. De Inspecteur heeft verder een stallingsbeschikking 1998 en een stallingsbeschikking 1999 genomen waarbij hij het naar 1999 respectievelijk 2000 over te brengen negatief buitenlands onzuiver inkomen onbeperkt verrekenbaar heeft vastgesteld op ƒ 17.509 en ƒ 20.870. Deze bedragen zijn als volgt opgebouwd:

stallingsbeschikking 1998 stallingsbeschikking 1999

1999 ƒ 3.361 -/-

1998 ƒ 498 -/- 1998 ƒ 498 -/- 1997 ƒ 4.183 -/- 1997 ƒ 4.183 -/-

1996 ƒ 5.280 -/- 1996 ƒ 5.280 -/- 1995 ƒ 7.548 -/- 1995 ƒ 7.548 -/-

totaal ƒ 17.509 -/- totaal ƒ 20.870 -/-.

De stallingsbeschikking 1998 is genomen door C (in samenspraak met D) en 1999 door C. Zij zijn op een afzonderlijk biljet met dagtekening 18 juli 2002 respectievelijk 29 augustus 2000 toegezonden aan E. Het bezwaarschrift dat E als gemachtigde tegen de stallingsbeschikking 1998 heeft ingediend is bij de Inspecteur binnengekomen op 19 september 2002. De bezwaarschriften zijn behandeld door F. Het verweerschrift en de conclusie van dupliek zijn opgesteld door C.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het bezwaar tegen de stallingsbeschikking 1998. Voorts is in geschil of de Inspecteur de onderhavige beschikking(en) op een van het aanslagbiljet afzonderlijk biljet mocht toezenden. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Verder is in geschil of de behandelend ambtenaar van de Belastingdienst die het verweerschrift heeft opgesteld tevens de beschikking heeft vastgesteld en zo die vraag bevestigend wordt beantwoord of dat zich er tegen verzet dat hij in beroep de Belastingdienst vertegenwoordigt. Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.2. Belanghebbende voert - zakelijk weergegeven - ter ondersteuning van zijn standpunt het volgende aan.

De Inspecteur is er ten onrechte van uitgegaan dat de stallingsbeschikking 1998 aan E als gemachtigde van belanghebbende moest worden toegezonden in plaats van aan belanghebbende zelf.

De Inspecteur heeft de stallingsbeschikking 1998 respectievelijk 1999 ten onrechte niet gelijktijdig vastgesteld met de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 respectievelijk voor het jaar 1999. Het bedrag van het naar het volgende jaar over te brengen negatief buitenlands onzuiver inkomen dient op het aanslagbiljet te worden vermeld. Dit is bij de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing voor de jaren 1995 tot en met 1997 ook niet gebeurd. De Inspecteur heeft nu zijn recht verwerkt. Artikel 3a, lid 5, BVDB 1989 is niet van toepassing.

Het is dezelfde belastingambtenaar die de aanslag en de beschikking heeft vastgesteld en het verweerschrift in deze procedure heeft ingediend. Dit is in strijd met het recht.

4.3. De Inspecteur houdt de juistheid van de beschikkingen staande.

4.4. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de beschikkingen.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. De stallingsbeschikkingen zijn toegezonden aan E te Q. Hij heeft de aangiften voor belanghebbende verzorgd en van zijn naamstempel voorzien. Belanghebbende heeft de aangiften echter daarna zelf ondertekend en toegezonden aan de Inspecteur. Het bezwaar tegen de stallingsbeschikking 1998 met dagtekening 18 juli 2002 is bij faxbericht van 19 september 2002 bij de Inspecteur ingediend door E namens belanghebbende en is derhalve na de termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag na de dagtekening van de beschikking, binnengekomen. De gemachtigde heeft gesteld dat de Inspecteur de stallingsbeschikkingen aan belanghebbende zelf had moeten toezenden en dat het niet aan de Inspecteur is om de beschikkingen eigener beweging te zenden aan het adres van E. De gemachtigde stelt dat hij ten tijde van de toezending van de stallingsbeschikking 1998 in het buitenland verbleef en belanghebbende niet meer voor het einde van de bezwaartermijn in kennis kon stellen van de beschikking.

Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. De omstandigheid dat de stempel van de in bezwaar namens belanghebbende optredende gemachtigde op het aangiftebiljet is geplaatst, is onvoldoende voor de gevolgtrekking dat deze reeds ten tijde van de indienen van het aangiftebiljet belanghebbende vertegenwoordigde. De termijn voor het indienen van bezwaar is pas aangevangen op de dag na de toezending van de beschikking door E aan belanghebbende. Het is aannemelijk dat belanghebbende niet eerder dan 29 augustus 2002 bekend is geworden met de beschikking. Belanghebbende is ontvankelijk in zijn bezwaar.

6.2. De strekking van art. 10:3, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) brengt slechts mee dat in de bezwaarfase de heroverweging moet geschieden door een ander dan degene die in feite het primaire besluit heeft genomen

(vgl. HR 8 februari 2002, nr. 36.234, BNB 2002/138*). Uit de gedingstukken noch uit hetgeen is komen vast te staan, komt naar voren dat de Belastingdienst dit voorschrift in formele of in materiële zin heeft overtreden. In de beroepsprocedure is niet voorgeschreven dat degene die de beschikking heeft vastgesteld, de zaak niet mag behandelen.

6.3. Het in artikel 3a BVDB 1989 neergelegde voorschrift dat de beschikking gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag dient te geschieden betekent dat in het geval een inspecteur deze stallingsbeschikking niet afgeeft of niet tijdig, de belanghebbende een bezwaarschrift kan indienen bij de inspecteur. Het voorschrift houdt niet in dat in het geval een dergelijke beschikking op een afzonderlijk biljet met een aparte dagtekening is vermeld en dit biljet korte tijd na het aanslagbiljet wordt verzonden, zoals te dezen, deze beschikking als niet geldig dient te worden beschouwd. Verwezen wordt naar de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1994/95 23 962, nr. 3, blz. 8-9) bij de Wet van 23 december 1994, Stb. 937, waarbij artikel 51a, dat hetzelfde voorschrift behelst als artikel 3a, lid 1, van de BVDB 1989, in de Wet IB 1964 is opgenomen.

6.4. Op grond van het vorenoverwogene is het gelijk te dezen aan de Inspecteur.

7. Proceskosten en griffierecht

7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 805 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2,5 punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

7.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.

8. Beslissing

Het Gerechtshof

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de stallingsbeschikking 1998,

- handhaaft de stallingsbeschikking 1998,

- handhaaft de uitspraak op bezwaar inzake de stallingsbeschikking 1999,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 805, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,

- gelast deze rechtspersoon het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh, Engel en D.A. Verburg, in tegenwoordigheid van de gerechtsauditeur

mr. Postema. De beslissing is op 25 januari 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Crabbendam)

(Savelbergh)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

??

nummer BK-04/00151 blz. 7/7