Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-02-2005, AT6509, BK-03/03013

Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-02-2005, AT6509, BK-03/03013

Inhoudsindicatie

Niet-ontvankelijk in het bezwaar

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

achtste enkelvoudige belastingkamer

1 februari 2005

nummer BK-03/03013

UITSPRAAK

op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hierna te vermelden aanslag, alsmede de daarbij opgelegde boete.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 21 december 2002 een aanslag in de vennootschapbelasting opgelegd voor het jaar 1999 naar een belastbaar bedrag van ƒ 200.000. De aanslag is vastgesteld op een te betalen bedrag van ƒ 78.594 met een heffingsrente van ƒ 7.844 en een verzuimboete van ƒ 750.

1.2. De Inspecteur heeft het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de motivering.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van ? 232. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 19 oktober 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen A namens belanghebbende, alsmede B en mevrouw C namens de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.3. Het Hof heeft op 2 november 2004 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die mondelinge uitspraak zijn op 16 november 2004 aangetekend aan partijen verzonden. Op 22 november 2004 is van de zijde van de Inspecteur een verzoek binnengekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad ? 204,50 is tijdig voldaan.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.

3.1. In het jaar 2000 is aan belanghebbende een aangiftebiljet vennootschapbelasting 1999 uitgereikt. Aan belanghebbende is voor het indienen van de aangifte uitstel verleend tot 28 februari 2001. Aangezien op deze datum geen aangifte door belanghebbende was ingediend, is aan haar een aanmaning verzonden waarin als uiterste inleverdatum 29 maart 2001 is gesteld. Toen ook op deze datum nog geen aangifte door belanghebbende was ingediend, is op 26 november 2002, met dagtekening 21 december 2002, de onderhavige aanslag vastgesteld naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar bedrag van ƒ 200.000. De aanslag is vastgesteld op een te betalen bedrag van ƒ 78.594 met een heffingsrente van ƒ 7.844 en een verzuimboete van ƒ 750. Voor de jaren 2000, 2001 en 2002 zijn op het tijdstip waarop de Inspecteur het verweerschrift indiende evenmin aangiften ingediend.

3.2. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 22 januari 2003 tegen de onderhavige aanslag bezwaar gemaakt. Bij brief van

22 januari 2003 is de gemachtigde van belanghebbende in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na dagtekening van genoemde brief het bezwaarschrift te motiveren. Na een verzoek van de gemachtigde van belanghebbende om uitstel voor motivering, heeft de Inspecteur de termijn verlengd tot 19 maart 2003.

3.3. Met dagtekening 19 maart 2003 heeft de gemachtigde van belanghebbende een brief aan de Inspecteur geschreven waarin hij meedeelde te hebben vernomen dat een boekenonderzoek plaats zou vinden bij belanghebbende en een zustervennootschap. Hij heeft daarbij voorgesteld de verdere behandeling van de bezwaarschriftprocedure op te schorten in afwachting van de bevindingen van dit boekenonderzoek. Naar aanleiding hiervan heeft de Inspecteur telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van belanghebbende en is de behandeling van het bezwaar aangehouden.

3.4. Met dagtekening 10 juli 2003 heeft de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende schriftelijk medegedeeld dat belanghebbende niet in het boekenonderzoek zou worden betrokken en heeft hij de gemachtigde van belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift te motiveren binnen twee weken na dagtekening van die brief. Ook op dit herhaalde verzoek heeft de Inspecteur geen motivering ontvangen.

3.5. Op 14 augustus 2003 heeft de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende schriftelijk op de hoogte gebracht van zijn voornemen het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren en heeft hij de gemachtigde van belanghebbende in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift mondeling toe te lichten. Daarbij heeft de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende verzocht vóór 29 augustus 2003 schriftelijk te reageren. Op dat verzoek is van de zijde van belanghebbende niet gereageerd.

3.6. Bij de bestreden uitspraak van 17 september 2003 heeft de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar en zijn de aanslag en de boete gehandhaafd.

3.7. Tegen de uitspraak is belanghebbende in beroep gekomen bij het Hof. In de beroepsfase heeft zij een jaarrekening over het jaar 1999 overgelegd.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in het bezwaar en voorts of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot ontvankelijk verklaring van het bezwaarschrift en tot vermindering van het belastbare bedrag tot ƒ 58.967.

5.2. De Inspecteur heeft primair geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak en subsidiair tot handhaving van de aanslag.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van belanghebbende in het bezwaar overweegt het Hof als volgt. Op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

6.2. De inhoud van de motiveringseis die ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef, onderdeel d, van de Awb aan een bezwaarschrift wordt gesteld, hangt onder meer samen met de mate waarin de Inspecteur de aanslag heeft gemotiveerd. In gevallen waarin niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de aanslag waartegen het bezwaarschrift is gericht geen motivering behoefde - hetgeen bij een aanslag waarin een verhoging is begrepen steeds het geval is - en die motivering niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:47 van de Awb bij, of uiterlijk binnen een week na, de bekendmaking van de aanslag aan de belastingplichtige is verstrekt, kan de belastingplichtige indien hij na die week bezwaar maakt en hij ten tijde van het indienen van zijn bezwaarschrift nog steeds niet met die motivering bekend was, in zijn bezwaarschrift volstaan met de mededeling dat hij bezwaar heeft tegen de aanslag. In verband met de omstandigheid dat het belastbare bedrag ambtshalve is vastgesteld en de hoogte daarvan niet is gemotiveerd, acht het Hof de mededeling van belanghebbende dat hij bezwaar heeft tegen de aanslag voldoende, zodat belanghebbende ontvankelijk is in het bezwaar.

6.3. Belanghebbende heeft niet de vereiste aangifte gedaan, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 29, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 1999) het beroep moet worden afgewezen, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar of de belastingaanslag onjuist is.

6.4. In het jaar 1999 heeft belanghebbende een dividend uitgekeerd van ƒ 200.000 ter voldoening aan haar doorstootverplichting als fiscale beleggingsinstelling in de zin van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 1998). Gelet hierop acht het Hof de schatting van de Inspecteur van het belastbare bedrag redelijk. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met het enkel overleggen van de jaarrekening niet overtuigend aangetoond dat de uitspraak onjuist is. Ook hetgeen zij daartoe in haar beroepschrift en ter zitting heeft aangevoerd is onvoldoende.

6.5. Nu belanghebbende ontvankelijk dient te worden verklaard in het bezwaar, is het beroep gegrond.

7. Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en daarbij behorende bijlage, vast op ? 644 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (twee punten voor proceshandelingen maal ? 322 maal factor 1 wegens gewicht van de zaak). Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- verklaart belanghebbende ontvankelijk in het bezwaar;

- handhaaft de aanslag alsmede de boete;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op ? 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast die rechtspersoon aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht ad ? 232 te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Savelbergh, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 2 november 2004.

(De Fouw)

(Savelbergh)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.