Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-03-2005, AT7662, BK-03/02854
Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-03-2005, AT7662, BK-03/02854
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 1 maart 2005
- Datum publicatie
- 17 juni 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2005:AT7662
- Zaaknummer
- BK-03/02854
- Relevante informatie
- Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-01-2024] art. 5, Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-01-2024] art. 19, Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-01-2024] art. 35, Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-01-2024] art. 37
Inhoudsindicatie
Een verbalisant heeft belanghebbendes auto aangetroffen net buiten een omheind kampement op een moment dat de auto als geschorst geregistreerd stond. Er is ter zake daarvan een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting met boete aan belanghebbende opgelegd. Het Hof heeft geoordeeld dat de auto op eigen terrein stond en niet op de weg. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag met boete vernietigd.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
elfde enkelvoudige belastingkamer
1 maart 2005
nummer BK-03/02854
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, betreffende na te noemen naheffingsaanslag en boetebeschikking.
1. Aanslag, beschikking en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 28 februari 2002 tot en met 27 februari 2003 op basis van artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) een naheffingsaanslag opgelegd, onder aftrek van de betaalde belasting op aangifte over de periode 15 juni 2002 tot en met 23 juni 2002.
1.2. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag is op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in samenhang met paragraaf 34, onderdelen 1 en 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, een boete opgelegd van honderd percent, ofwel ? 223.
1.3. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van ? 31. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 24 november 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Het Hof heeft op 3 december 2004 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 17 december 2004 ter post bezorgd. Op 5 januari 2005 is van de Inspecteur een verzoek ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad ? 204,50 is tijdig voldaan.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is blijkens de kentekenregistratie van
13 juni 1996 tot en met 2 maart 2003 houder geweest van de personenauto van het merk A met kenteken XX-XX-XX (hierna: het motorrijtuig).
3.2. Het motorrijtuig stond in het kentekenregister van 15 juni 2002 tot en met 14 juni 2002 en vanaf 24 juni 2002 als geschorst geregistreerd.
3.3. Bij het Rapport motorrijtuigenbelasting inzake onderzoek openbare weg, gedagtekend 30 juni 2003, waarvan een kopie tot de stukken van het geding behoort, is - voor zover van belang - een Proces-verbaal van bevindingen gevoegd. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende:
"Op 13 januari 2004, heb ik verbalisant B, op de openbare weg de a-straat te Q een voertuig aangetroffen deze personenauto stond voor het hek van de a-straat te Q."
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of terecht de belasting is nageheven, alsmede het antwoord op de vraag of de boete terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Hierbij dient met name de vraag te worden beantwoord of met het motorrijtuig ten tijde van de controle gebruik werd gemaakt van een weg als bedoeld in artikel 5 van de Wet.
4.2. Belanghebbende baseert zijn standpunt - zakelijk weergegeven - op het volgende. Het motorrijtuig was eerst gestald op een "kampement", namelijk een afgebakend terrein niet zijnde een (openbare) weg gelegen naast de a-straat. Op het kampement staan woonwagens en het is omheind. Er is een kleine poort waardoor men naar binnen kan. Het motorrijtuig is vervolgens, buiten medeweten van belanghebbende, met een heftruck o.i.d. vlak buiten het hek op de (stoep naast de) oprit van het kampement geplaatst. De stoep en de oprit horen bij het kampement en maken derhalve onderdeel uit van het eigen terrein. Het is voor een ieder duidelijk dat het gehele kampement inclusief de oprit en de stoep ernaast een eigen terrein betreft. Dat de stoep en de oprit aan de openbare weg grenzen doet daar niets aan af.
4.3. De Inspecteur stelt dat het motorrijtuig ten tijde van de controle op een weg, als bedoeld in artikel 5 van de Wet, is aangetroffen.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) wordt de belasting niet geheven over tijdvakken die aanvangen tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet kan bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 de belasting worden nageheven.
6.2.1. Artikel 5 van de Wet bepaalt dat in deze wet en de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder weg: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten.
6.2.2. Uit de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van het met ingang van 1 januari 2003 gewijzigde artikel 5 van de Wet valt af te leiden dat met de wijziging, bestaande uit het schrappen van de bepaling dat van het begrip weg is uitgezonderd de openbare weg die niet in beheer is bij een publiekrechtelijk lichaam, de formele belastingplicht niet wordt uitgebreid. Het gaat daarbij ingevolge de definitie van het begrip weg nog steeds om de openbare weg. De wijziging is doorgevoerd om problemen in de uitvoeringsfeer (met betrekking tot de vraag of een weg al dan niet in beheer is bij een publiekrechtelijk lichaam) te voorkomen en naar het oordeel van het Hof niet om elk stukje particuliere grond dat al dan niet is voorzien van plaveisel en grenst aan een openbare weg en waarvan op voorhand duidelijk is in wiens handen het beheer ligt onder de reikwijdte van artikel 5 van de Wet te laten vallen.
6.3. Belanghebbende heeft ter zitting onweersproken gesteld dat het gehele kampement, inclusief de oprit en de stoep, eigen particulier terrein is. Op grond hiervan, de vaststaande feiten en hetgeen overigens uit de gedingstukken naar voren komt, kan naar het oordeel van het Hof dan ook worden geconcludeerd dat de oprit en de stoep niet een weg als bedoeld in artikel 5 van de Wet zijn. Met al hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd, aan stukken heeft overgelegd en ter zitting heeft toegelicht, heeft zij naar 's Hofs oordeel niet aannemelijk gemaakt dat de oprit en de stoep wel een voor het openbaar rijverkeer openstaande weg als bedoeld in artikel 5 van de Wet vormen. Hieraan doet niet af dat de oprit niet omheind is, dat er geen bord "eigen weg" aan het begin van de oprit staat en dat oprit en stoep aan een openbare weg grenzen.
6.4. Nu gezien het voorgaande met het motorrijtuig gebruik van de "eigen weg" is gemaakt en niet van een weg als bedoeld in artikel 5 van de Wet, heeft de Inspecteur ten onrechte de bestreden naheffingsaanslag met boete opgelegd.
6.5. Op grond van het hiervoor overwogene is het beroep gegrond.
7. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuurs-recht en de daarbij behorende bijlage, vast op ? 15,80 wegens gemaakte reiskosten op 14 september en 24 november 2004. De om-standigheden waardoor de zitting van 14 september 2004 geen doorgang kon vinden, komen naar het oordeel van het Hof voor rekening en risico van de Inspecteur. Voor een hogere vergoe-ding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient aan be-langhebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
8. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep, alsmede de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de boete,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op ? 15,80, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechts-persoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van ? 31 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Sanders, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 3 december 2004.
(Van den Bogerd)
(Sanders)
Aangetekend aan partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
nummer BK-03/02854 blz. 5/6