Gerechtshof 's-Gravenhage, 24-05-2005, AT8671, BK-04/01224
Gerechtshof 's-Gravenhage, 24-05-2005, AT8671, BK-04/01224
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 24 mei 2005
- Datum publicatie
- 5 juli 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2005:AT8671
- Zaaknummer
- BK-04/01224
Inhoudsindicatie
IB/PVV/ de voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking genomen investeringsverplichtingen zijn te laat gemeld.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
24 mei 2005
nummer BK-04/01224
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur P.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.157, een inkomen uit sparen en beleggen van € 1.100, waarbij de persoonsgeboden aftrek groot € 3.698 in mindering is gebracht op het belastbaar inkomen uit werk en woning, en een aanslag premie ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen (hierna: WAZ) naar een premie-inkomen van € 38.118.
1.2. De tegen de aanslagen gerichte bezwaren van belanghebbende zijn bij in één geschrift vervatte uitspraken afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 37. De Inspecteur heeft een verweer-schrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 12 april 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
2.3. Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de beroepen van de echtgenoot van belanghebbende, inzake de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, kenmerk BK-04/01225, van A inzake de hem opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de premie ZFW respectievelijk de premie WAZ voor het jaar 2001, BK-04/01226, en van diens echtgenote, inzake de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, BK-04/01227. Van het verhandelde ter zitting van deze zaak en de voormelde zaken is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende, gehuwd met B, is tuinder van beroep. Belanghebbende drijft zijn onderneming in de vorm van deelname in een vennootschap onder firma genaamd Firma C (hierna: de firma). De overige firmanten zijn diens echtgenote, A en diens echtgenote. De firma kweekt potplanten.
3.2. Belanghebbende heeft in de jaren 2000 en 2001 investe-ringsverplichtingen aangegaan voor de bouw van een warenhuis en installaties. Een overzicht van het totaalbedrag aan investe-ringen alsmede het tijdstip waarop deze investeringsverplich-tingen zijn aangegaan, is als bijlage bij het verweerschrift gevoegd. Op 28 september 2000 is in dat kader een overeenkomst met de bouwer D aangegaan.
3.3. Op 15 augustus 2000 hebben belanghebbende en de andere vennoten van de firma een 'Aanvraag subsidie voor investeringen Groen Label Kassen' ingediend bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Agentschap LASER. In de aanvraag is vermeld dat de investering een zogenoemde Groen Label Kas (hierna: GLK) betreft. Op 2 november 2000 is schriftelijk een voorlopige toezegging gedaan ingevolge de Regeling structuurverbetering glastuinbouw-Groen Label Kassen, welke op 11 februari 2002 is gevolgd door de definitieve toezegging. Het toegekende bedrag is overeenkomstig de voorlopige toezegging vastgesteld op ƒ 133.000 (€ 60.352,77). Van deze aanvraag en toezeggingen behoren kopieën tot de gedingstukken.
3.4. Op 27 november 2001 is een Groen Label certificaat afgegeven voor het warenhuis. Een kopie daarvan behoort eveneens tot de gedingstukken.
3.5. Op 28 december 2001 heeft belanghebbende in het kader van de regelingen inzake de willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen (hierna: VAMIL) en de milieu-investerings-aftrek (hierna: MIA) aan het Bureau investeringsregelingen en willekeurige afschrijvingen (hierna: IRWA) gemeld voor een bedrag van € 129.510 (€ 518.040 waarvan een kwart) investe-ringsverplichtingen te zijn aangegaan. De investering betreft de bouw van een GLK. Belanghebbende heeft ter zake op het meldingsformulier aangegeven dat de investeringsdatum 8 oktober 2001 is en dat tot dat bedrag sprake is van investerings-verplichtingen. IRWA heeft op 11 januari 2002 een ontvangst-bevestiging aan belanghebbende gezonden.
3.6. Op 25 november 2003 heeft Bureau Senter aan belanghebbende schriftelijk meegedeeld dat ter zake van de in 3.2 vermelde overzicht een bedrag van € 440 voor belanghebbende in aanmer-king komt voor de MIA.
3.7. De Inspecteur heeft een boekenonderzoek laten instellen.
Een kopie van het ter zake opgemaakte rapport behoort tot de gedingstukken. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat belanghebbende naast het hiervoor onder 3.4 vermelde bedrag een investering ten bedrag van € 655 (€ 2.620 waarvan een kwart) eveneens kwalificeert voor de VAMIL en de MIA. Het totale in aanmerking genomen bedrag aan investeringsverplichtingen komt daarmee voor belanghebbende op € 1.095.
3.8. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen:
- uit werk en woning van (negatief) € 17.511;
- uit aanmerkelijk belang van nihil;
- uit sparen en beleggen van nihil.
Daarbij is de persoonsgebonden aftrek groot € 3.698 voor een bedrag van € 1.100 in mindering gebracht op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Tevens is voor de WAZ een aanslag opgelegd naar een premie-inkomen van (negatief)
€ 3.860.
3.9. De Inspecteur heeft de aangifte gecorrigeerd en het belastbare inkomen respectievelijk het premie-inkomen voor de WAZ vastgesteld op de hiervoor onder 1.1 aangegeven wijze. Daarbij heeft de Inspecteur belanghebbende een bedrag van € 438
(€ 1.095 à veertig percent) aan MIA toegekend.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is de hoogte van de in aanmerking te nemen MIA. Bedraagt deze € 51.804, zoals belanghebbende verdedigt, dan wel
€ 438, zoals de Inspecteur staande houdt?
4.2. Belanghebbende heeft - zakelijk weergegeven - zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende in eerste aanleg heeft besloten een normale kas te bouwen. Tijdens de bouw is besloten extra voorzieningen aan te brengen zodat de kas alsnog zou voldoen aan de voorwaarden van Groen Label. De datum waarop deze voorzieningen zijn aangebracht is ter zake bepalend. Op dat moment ontstaat een nieuw vervaardigd goed. Daarvan uitgaande heeft belanghebbende tijdig een melding gedaan bij IRWA.
4.3. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd betwist. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de meldingsdatum van 28 december 2001, slechts het bij het vaststellen van de aanslag toegekende bedrag aan MIA kan worden verleend. Het verlenen van de opdracht voor de bouw van het warenhuis is te dezen beslissend. Slechts een bedrag aan investeringsverplichtingen van € 4.380 is tijdig gemeld.
4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot toekenning van een bedrag aan MIA van € 51.804, met vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning respectievelijk het inkomen voor de WAZ overeenkomstig de gedane aangiften.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1.1. Ingevolge artikel 3.42a, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) is de MIA slechts van toepassing indien:
a. bij de administratie van de onderneming een afschrift van de verklaring omtrent de juistheid en de volledigheid van de vermelde gegevens omtrent het bedrijfsmiddel is gevoegd, afgegeven door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent, en
b. de aangegane verplichtingen of de in het jaar gemaakte voortbrengingskosten zijn aangemeld bij en de accountantsverklaring is ingediend bij Onze Minister.
6.1.2. Ingevolge het zesde lid van voormeld artikel kunnen bij ministeriële regeling in overeenstemming met onze minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer nadere regels worden gesteld met betrekking tot het vijfde lid.
6.1.3. Aan deze bepaling is uitvoering gegeven bij ministeriële regeling van 20 december 2000/WDB/922M, Stcrt. 2000, 250, welke regeling kan worden aangehaald als Meldingsregeling milieu-investeringsaftrek 2001.
6.1.4. In artikel 2, eerste en tweede lid, van de Meldings-regeling milieu-investeringsaftrek 2001 is bepaald dat aanmelding dient te geschieden binnen een termijn van drie maanden na:
- met betrekking tot verplichtingen: het aangaan van de verplichting;
- met betrekking tot voortbrengingskosten: de aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de kosten zijn gemaakt of, ingeval het bedrijfsmiddel ter zake waarvan de voortbrengingskosten zijn gemaakt in het kalenderkwartaal in gebruik is genomen, bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel.
6.2.1. Uit de stukken van het geding blijkt dat de bouw van het warenhuis en het aanbrengen van voorzieningen door derden zijn geschied zodat te dezen sprake is van het aangaan van verplich- tingen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Meldingsregeling milieu-investeringsaftrek 2001.
6.2.2. Blijkens de vaststaande feiten heeft belanghebbende reeds op 15 augustus 2000 gemeld dat sprake is van de bouw van een GLK. De voorlopige toezegging ingevolge de Regeling Struc-tuurverbetering Glastuinbouw is op 2 november 2000 afgegeven en de definitieve toezegging op 11 februari 2001. Het zogenoemde groencertificaat is op 27 november 2001 afgegeven.
6.2.3. Naar 's Hofs oordeel dient onder het aangaan van de verplichtingen te dezen te worden verstaan het aangaan van de verplichting tot de bouw van het warenhuis en de daarmee samen-hangende installaties als geheel. Anders dan belanghebbende betoogt kan daaronder niet worden verstaan het tijdstip waarop tijdens de bouw van het warenhuis zodanige voorzieningen worden aangebracht dat deze alsnog kwalificeert als GLK. Voor het tijdstip waarop de verplichtingen zijn aangegaan acht het Hof het door de Inspecteur overgelegde overzicht juist. Het voren-staande vindt mede steun in hetgeen het Hof hiervoor onder 6.2.2 heeft overwogen.
6.3. Het hiervoor onder 6.2.1 tot en met 6.2.3 overwogene laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende de voor MIA in aanmerking genomen investeringsverplichtingen te laat heeft gemeld.
6.4. De wetgever heeft bewust gekozen voor de in de wet- en regelgeving vermelde termijn, mede gelet op het jaarlijks voor de VAMIL en MIA ter beschikking te stellen budget. Op grond hiervan komt aan de Inspecteur te dezen geen beleidsvrijheid toe de wettelijke termijn buiten toepassing te laten.
6.5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Savelbergh en Van Walderveen. De beslissing is op 24 mei 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van de Vijver)
(Tijnagel)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
nummer BK-04/01224 blz. 7/7