Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-06-2005, AT9373, 04/01461

Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-06-2005, AT9373, 04/01461

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
29 juni 2005
Datum publicatie
14 juli 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2005:AT9373
Zaaknummer
04/01461

Inhoudsindicatie

Aanslagen begrafenisrechten 2002 en 2003. De in artikel 229b van de Gemeentewet neergelegde maximering van de geraamde baten op het niveau van de geraamde lasten, heeft zoals de Inspecteur terecht stelt, betrekking op het geheel van de in de Verordening vervatte rechten. Verwezen zij verder naar het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2005 (LJN AQ7390). Alle gronden van belanghebbende die ertoe strekken dat er een maximering van de geraamde baten op het niveau van de geraamde lasten dient te bestaan per dienst of groep van diensten, falen dientengevolge.

Uit de begrote lasten en baten volgt dat voor de jaren 2002 en 2003 geen sprake is van strijd met artikel 229b van de Gemeentewet. De werkelijke lasten en baten geven aan dat de ramingen geen irreëel beeld ten gunste van het standpunt van de Inspecteur schetsen, zodat niet daarom aan de ramingen voorbij zou moeten worden gegaan. Beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

derde meervoudige belastingkamer

29 juni 2005

nummer BK-04/01461

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de ambtenaar, belast met de heffing van belastingen van de gemeente Alphen aan den Rijn (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen aanslagen.

1. Aanslagen en bezwaar

1.1. In 2002 en 2003 heeft de Inspecteur belanghebbende een groot aantal, in de op deze zaak betrekking hebbende stukken gespecificeerde, aanslagen in de begrafenisrechten van de gemeente Alphen aan den Rijn opgelegd.

1.2. Het hiertegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij de uitspraak op bezwaar van 5 april 2004 ongegrond verklaard.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 273. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 6 april 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen X en zijn gemachtigde (. . .), advocaat te . .., alsmede (. . .), advocaat, namens de Inspecteur, tot haar bijstand vergezeld door (. . .). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.3. Na de zitting heeft de Inspecteur, met goedvinden van belanghebbende, de in geding zijnde aanslagen en bezwaarschriften overgelegd.

3. Verordening

De raad van de gemeente Alphen aan den Rijn heeft in zijn openbare vergadering van 23 november 2000 vastgesteld de Verordening begrafenisrechten 2000 (hierna: de Verordening) en gewijzigd bij het Verzamelbesluit aanpassing euro 2002 van de raad van 28 juni 2001 en het Verzamelbesluit 2003 tot wijziging van de belasting-/heffingsverordeningen van 19 december 2002. De Verordening en de vorengenoemde wijzigingen zijn in werking getreden op 1 januari 2001, 1 januari 2002, respectievelijk op 1 januari 2003. Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Verordening en de wijzigingen daarvan op 27 december 2000, 27 december 2001, respectievelijk op 24 december 2002 bekendgemaakt in een plaatselijk blad, onder de vermelding

dat de Verordening en de wijzigingen daarvan voor een ieder ter inzage liggen in het Informatiecentrum van het "Stadskantoor" aan de Castellumstraat 6 te Alphen aan den Rijn (de twee eerstgenoemde besluiten) en bij de Servicebalie in het Stadhuis te Alphen aan den Rijn (laatstgenoemd besluit).

De tekst van de Verordening en haar wijzigingen behoren in kopie tot de stukken van het geding.

4. Vaststaande feiten

4.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, komen vast te staan dat de opgelegde aanslagen betrekking hebben op begraving in algemene graven, eigen graven, waarvan zowel nieuwe als bestaande zand- en keldergraven, verlenging van rechten, onderhoud, opgraving en herbegraving, plaatsing van urnen, asverstrooiing en plaatsing in een nis in het columbarium. Een aantal van de in rekening gebrachte diensten kennen een verhoging in verband met een "zaterdagtarief".

5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

5.1. In geding is (1) of de Verordening in strijd is met het verbod van artikel 229b van de Gemeentewet dat de geraamde baten de geraamde lasten overtreffen, (2) of de begroting voldoende inzicht biedt, en (3) of de tariefstelling op een aantal door belanghebbende genoemde punten, waaronder de verhouding tussen de tarieven betreffende eigen en algemene graven, juist is.

5.2. Belanghebbende heeft het volgende gesteld. De Verordening komt in strijd met artikel 229b van Gemeentewet, nu de geraamde baten niet lager dan of gelijk aan de geraamde lasten zijn. De Inspecteur baseert zich ten onrechte op achteraf blijkende cijfers; het gaat om de begrotingen, dus uitgangspunt moet onder meer zijn de begrotingen 2000 en 2001 en de in december 2000 beschikbare meerjarenbegroting 2000-2003. Uit de meerjarenbegroting blijkt een fors overschot. De tarieven zijn per 1 januari 2001 met dertig percent verhoogd. Ten onrechte blijkt een ten laste van de begrafenisrechten komende voorziening niet uit de begroting. Anders dan de Inspecteur stelt strekken de gedane investeringen verder dan alleen behoud van het bestaande voorzieningenniveau. De begroting is ook op andere punten onvoldoende inzichtelijk. De in de Verordening gestelde tarieven vertonen geen aantoonbare relatie met de onderliggende handelingen. In het bijzonder keert belanghebbende zich tegen (1) het verschil in tariefstelling bij algemene graven enerzijds en eigen graven anderzijds, (2) de tariefstelling voor het uitnemen/bijeenbrengen van overblijfselen, (3) tariefverhogingen voor diensten op zaterdagen, terwijl dat tarief ook betrekking heeft op activiteiten die helemaal niet die dag en dus op zaterdag plaatsvinden en (4) bepaalde door hem gesignaleerde dubbeltellingen.

5.3. De Inspecteur heeft hier tegenover het volgende aangevoerd. Vanaf 2001 is de begroting zodanig inzichtelijk dat kan worden beoordeeld of de geraamde baten en lasten met elkaar in de pas lopen. De bouw van het crematorium is niet ten laste van de exploitatie van de begraafplaatsen gekomen. Wel laat de begroting een aantal posten zien die zijn samengevoegd en slechts ten dele "meetellen" bij de hier relevante lasten. In begrotingspost P1804 staan wel alle baten, maar niet alle lasten. Met name P1609 (gravenadministratie) en P2125 (technisch beheer lijkbezorging) behoren aan de lasten te worden toegevoegd. Dat de reserve niet is toegenomen, wordt veroorzaakt door het negatieve saldo, niet door onttrekkingen. Dat de gemeente geen informatie geeft over de jaarrekeningen en begrotingen tot en met 2000 kan belanghebbende niet baten. Niet vereist is dat per dienst/groep een zodanige specificatie van de kosten wordt verantwoord als belanghebbende wenst. Bij eigen graven worden meer kosten gemaakt dan bij algemene graven. Van een tariefstijging van 30 percent, als door belanghebbende gesteld, is geen sprake; in 2002 en 2003 was de stijging 2,4 en 3,7 percent. De baten onderschrijden de lasten in 2002 en 2003. Om meer inzicht te kunnen bieden heeft de gemeente inmiddels enige integrale kostprijsberekeningen opgesteld.

6. Conclusies van partijen

6.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslagen of - zo begrijpt het Hof - tot een vermindering als door het Hof juist wordt geacht.

6.2. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

7. Overwegingen omtrent het geschil

7.1. In het beroepschrift verklaart belanghebbende zich niet te keren tegen de uitspraak op bezwaar voor zover daarin het bezwaar tegen de daar genoemde aanslagen niet-ontvankelijk is verklaard.

7.2. De in artikel 229b van de Gemeentewet neergelegde maximering van de geraamde baten op het niveau van de geraamde lasten, heeft zoals de Inspecteur terecht stelt, betrekking op het geheel van de in de Verordening vervatte rechten. Verwezen zij verder naar het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2005 (LJN AQ7390). Alle gronden van belanghebbende die ertoe strekken dat er een maximering van de geraamde baten op het niveau van de geraamde lasten dient te bestaan per dienst of groep van diensten, falen dientengevolge. Waar belanghebbende zich per tarief beroept op het verbod van willekeur of détournement de pouvoir, komt zijn betoog in feite toch weer neer op de stelling dat zo'n maximering per dienst of per groep van diensten zou moeten bestaan. In het bijzonder overweegt het Hof dat de Inspecteur genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat er een relevant verschil bestaat tussen de kosten die moeten worden gemaakt bij eigen graven en de kosten die moeten worden gemaakt bij algemene graven. Ook al tracht belanghebbende duidelijk te maken dat de verschillen tussen die tarieven niet precies corresponderen met de volgens hem bestaande verschillen in te maken kosten, dit blijft naar het oordeel van het Hof binnen de marges die de gemeentelijke wetgever toekomen bij de tariefbepaling. Terecht wijst de Inspecteur in dit verband op de totstandkomingsgeschiedenis van de wetgeving (Kamerstukken II, 21 591, nr. 10, blz. 17-18). De Inspecteur heeft op deze punten een deugdelijke verklaring gegeven. Van willekeur is hier geen sprake. Dit geldt eveneens voor de overige door belanghebbende geuite kritiek op de verschillende tarieven. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat er geen verschil in genot te onderscheiden is bij de door belanghebbende bekritiseerde tarieven.

7.3. Ook de grond dat de begroting onvoldoende inzichtelijk is, faalt, ook al moet belanghebbende worden toegegeven dat de begrotingen op het eerste gezicht, zonder de uitleg van de Inspecteur, niet direct de gewenste duidelijkheid verschaffen. Mèt die uitleg evenwel moet worden geoordeeld dat de Inspecteur heeft voldaan aan de aan het bewijs te stellen eisen. In de begrotingen 2002 en 2003 zijn onder post P1804, zoals door de Inspecteur betoogd, alleen de lasten en baten van de begraafplaatsen zelf opgenomen, ten gevolge waarvan nogal wat in aanmerking te nemen lasten niet in deze post maar in andere zijn vervat. De Inspecteur heeft in dit verband genoemd:

begrotingspost nummer omschrijving

P1609 616051 lasten gravenadministratie

P5601 656007 salarislasten begr.rechten

P2125 21330-5 techn. beheer lijkbezorging

P5403 554050 (ged.) onderhoud programmatuur

- P&O toerekening organist.

Hieruit blijkt in de eerste plaats dat het leeuwendeel van de in aanmerking te nemen baten en lasten wel in genoemde post P1804 zijn opgenomen. Kennelijk door alleen naar deze post te kijken, wordt in de door belanghebbende in het geding gebrachte stukken gesproken van een "fors overschot", maar dat moet gelet op het bovenstaande een miskenning van de reële baten-en-lastenverhouding worden geacht. De overige in aanmerking te nemen lasten springen weliswaar niet meteen in het oog, maar zijn nagenoeg geheel wel te herleiden tot de diensten die hier van belang zijn. Alleen de posten voor onderhoud programmatuur (in 2002 en 2003 begroot op € 2.784) en de toerekening van de diensten van de organist (in 2002 begroot op € 4.563) blijken niet direct herleidbaar. Deze posten zijn evenwel in verhouding tot het totaal niet van voldoende gewicht om reeds daarom de begrotingen onvoldoende inzichtelijk te oordelen.

7.4. Voor de hier relevante jaren, leidt het voorgaande tot het volgende overzicht:

2002 2003

begrote lasten 594.906 645.191

begrote baten 594.906 643.845

werkelijke lasten 684.716 759.658

werkelijke baten 514.787 499.537

Uit de begrote lasten en baten volgt dat voor de jaren 2002 en 2003 geen sprake is van strijd met artikel 229b van de Gemeentewet. De werkelijke lasten en baten geven aan dat de ramingen geen irreëel beeld ten gunste van het standpunt van de Inspecteur schetsen, zodat niet daarom aan de ramingen voorbij zou moeten worden gegaan.

7.5. Hetgeen belanghebbende voor het overige aanvoert vormt een onvoldoende onderbouwing voor zijn stellingen. Beweerdelijk onjuiste onttrekkingen van reserves en buiten de begroting gedane dotaties aan de reserves blijken achteraf, na de uitleg door de Inspecteur, gebaseerd op onvoldoende gefundeerde hypotheses. De stellingen van belanghebbende, ertoe strekkende dat de lasten betrekking hebben op investeringen die uitgaan boven het bestaande voorzieningenniveau, zijn voldoende weerlegd door de Inspecteur. De beweerde tariefstijging van 30 percent heeft kennelijk betrekking op het jaar 2001 en valt daarmee buiten de grenzen van dit geding.

7.6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.

8. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

9. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Vierhout en D.A. Verburg. De beslissing is op 29 juni 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Van Duijvendijk)

(Schuurman)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

nummer BK-04/01461 blz. 7/7