Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 22-06-2005, AU2000, 04/03372

Gerechtshof 's-Gravenhage, 22-06-2005, AU2000, 04/03372

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
22 juni 2005
Datum publicatie
5 september 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2005:AU2000
Zaaknummer
04/03372

Inhoudsindicatie

IB, ondernemingswinst, opbrengst van verkoop melkquotum behoort tot het belastbare inkomen uit werk en woning, vrijgekomen gelden worden niet aangemerkt als een onbelaste schadevergoeding dan wel een onbelaste vergoeding voor gederfde inkomsten van het Rijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

derde enkelvoudige belastingkamer

22 juni 2005

nummer BK-04/03372

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen:

- de aan hem opgelegde voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2003,

- de aan hem opgelegde voorlopige aanslag premie Ziekenfondswet voor het jaar 2003, en

- de aan hem opgelegde voorlopige aanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 2003.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 8 juni 2005, gehouden te Middelburg. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en namens de Inspecteur mevrouw mr. A.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Belanghebbende geniet in 2003 inkomsten uit een landbouwbedrijf. Tot het einde van 2003 bestaat dit landbouwbedrijf uit een (melk)veehouderij en enige akkerbouwactiviteiten. In de maanden oktober en november van dat jaar heeft belanghebbende zijn onderneming gedeeltelijk gestaakt en heeft hij zijn melkquotum en zijn melkvee verkocht.

2. Belanghebbende heeft zowel in oktober als in november 2003 50.000 kilogram melkquotum verkocht. Met deze verkopen heeft belanghebbende een positief resultaat van € 163.200 behaald.

3. Op (herhaald) verzoek van de Inspecteur heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur diverse bescheiden en een vragenformulier inzake de verkoop van het melkquotum doen toekomen. Op grond van deze bescheiden, die onder andere een berekening van het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2003 bevatten, zijn met dagtekening 23 juli 2004 overeenkomstig de opgave van belanghebbende de bestreden voorlopige aanslagen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 160.881. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur de voorlopige aanslagen gehandhaafd.

4. In geschil is of de opbrengst van de verkoop van het melkquotum van € 163.200 tot het belastbare inkomen uit werk en woning behoort.

5. Belanghebbende heeft - kort gezegd - bepleit dat, nu zijn bedrijf bij de invoering van de superheffing voor melklevering in 1984 tegen zijn wil is gehalveerd, hetgeen heeft geleid tot een inkomensderving van ƒ 50.000 per jaar, de bij de (niet vrijwillige) verkoop van melkrechten vrijgekomen gelden moeten worden aangemerkt als een onbelaste schadevergoeding dan wel een onbelaste vergoeding voor gederfde inkomsten van het Rijk.

6. Het Hof is van oordeel dat uit het geheel van voorhanden zijnde gegevens niet anders kan worden geconcludeerd dan dat het met de verkoop van het melkquotum behaalde resultaat van € 163.200 tot de te belasten ondernemingswinst van belanghebbende en derhalve tot zijn belastbare inkomen uit werk en woning behoort. Belanghebbendes grieven omtrent het onrechtmatig handelen van verschillende overheidslichamen kunnen - wat daar overigens ook van zij - niet tot een andersluidend oordeel leiden.

7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Tijnagel. De beslissing is op 22 juni 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Kwestro)

(Tijnagel)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

nummer BK-04/03372