Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-06-2005, AU2311, BK-03/03215

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-06-2005, AU2311, BK-03/03215

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
21 juni 2005
Datum publicatie
8 september 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2005:AU2311
Zaaknummer
BK-03/03215
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 7:2

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Belanghebbende is ten onrechte niet gehoord op zijn bezwaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

21 juni 2005

nummer BK-03/03215

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, betreffende na te noemen aanslag.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 met dagtekening

8 april 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 120.165.

1.2. De tegen de aanslag gerichte bezwaren van belanghebbende zijn bij de bestreden uitspraak afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van ? 31. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 26 april 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 1999 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van ƒ 54.085 negatief. Daarbij heeft hij een bedrag van ƒ 170.000 op de aangegeven inkomsten uit onroerende zaken in mindering gebracht in verband met een door hem gestelde vooruitbetaling van kosten voor een pand dat hij verhuurt. De vooruitbetaling zou zijn gedaan ingevolge een overeenkomst van belanghebbende met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan hij directeur en groot aandeelhouder is. Bij die overeenkomst zou die vennootschap zich hebben verplicht deze kosten gedurende een periode van vijftien jaar voor haar rekening te nemen. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de aftrek gecorrigeerd.

3.2. Op 8 april 2003 heeft belanghebbende bij de Inspecteur pro-forma bezwaar gemaakt tegen de aanslag. In zijn brief van 11 april 2003 heeft de Inspecteur de binnenkomst van het bezwaarschrift aan belanghebbende bevestigd. Daarbij is vermeld dat belanghebbende de mogelijkheid heeft zijn standpunt mondeling toe te lichten en dat in het geval wordt overwogen om niet of slechts gedeeltelijk aan het bezwaarschrift tegemoet te komen, contact zal worden opgenomen met belanghebbende om een afspraak te maken voor genoemde toelichting.

3.3. Het bezwaarschrift is door belanghebbende bij brief van

8 mei 2003 aangevuld. De Inspecteur heeft bij uitspraak van

28 oktober 2003 de bezwaren van belanghebbende afgewezen. Daarbij heeft hij medegedeeld dat hij ervan heeft afgezien belanghebbende te horen omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is.

3.4. De directeur van de Belastingdienst/Q heeft in een brief van 14 oktober 2003 aan de voorzitter van de raad van bestuur van de maatschap van belastingadviseurs, waarvan de gemachtigde van belanghebbende deel uitmaakt, laten weten dat hij geen reden ziet de behandeling van lopende zaken betreffende "A adviezen" aan te houden en daarom de inspecteurs zal adviseren de behandeling voort te zetten.

3.5. De Inspecteur heeft, voor hij in beroep een verweerschrift indiende, in zijn brief van 11 juni 2004 de gemachtigde voorgesteld dat hij alsnog belanghebbende zou horen zonder dat van zijn kant nadere informatie kon worden opgevraagd.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur alvorens uitspraak op bezwaar te doen belanghebbende ten onrechte niet heeft gehoord op zijn bezwaar. Deze vraag beantwoordt belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.2. In het geval aan het niet-horen van belanghebbende kan worden voorbijgegaan, is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur de in 3.1 vermelde correctie op de aangifte van belanghebbende terecht heeft toegepast. Deze vraag beantwoordt de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend.

4.3. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Belanghebbende heeft in dit geval geen verzoek gedaan als bedoeld in artikel 25, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen om te worden gehoord op zijn bezwaar. Met het doen van een dergelijk verzoek staat naar het oordeel van het Hof evenwel gelijk een geval als het onderhavige waarin de Inspecteur bij de bevestiging van de ontvangst van het bezwaarschrift aan belanghebbende heeft medegedeeld dat hij hem zal horen op zijn bezwaar indien hij overweegt om niet of slechts gedeeltelijk aan het bezwaarschrift tegemoet te komen en kan worden aangenomen dat belanghebbende, afgaande op die mededeling, bij de motivering van zijn bezwaar niet meer heeft verzocht te worden gehoord. Nu de Inspecteur desondanks de bezwaren heeft afgewezen zonder belanghebbende te horen dient ervan te worden uitgegaan dat in dit geval niet op de juiste wijze is gehoord. De door de Inspecteur genoemde brief, in 3.4 verkort weergegeven, doet daar geenszins aan af. In die brief is over het niet-horen in het geheel niets vermeld.

5.2. Aan het in 5.1 genoemde gebrek kan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de uitspraak worden voorbijgegaan als de belanghebbende niet is benadeeld. Voor wat betreft de bezwaarfase is niet gebleken van verdere contacten tussen de Inspecteur en belanghebbende dan wel diens gemachtigde. Weliswaar heeft belanghebbende in beroep zijn bezwaren uiteen kunnen zetten en mondeling kunnen toelichten maar daarmee is dit gebrek nog niet geheeld. Belanghebbende en de Inspecteur verschillen van mening omtrent de voor het al dan niet verlenen van de in 3.1 genoemde aftrekpost van belang zijnde feiten en de waardering daarvan. Het Hof is van oordeel dat een zorgvuldige behandeling van belanghebbendes bezwaren te dezen de voorrang verdient boven de voortgang van de procedure voor het Hof. De door de Inspecteur in zijn in 3.5 vermelde brief van 11 juni 2004 in beroep voorgestelde handelwijze is daarmee niet verenigbaar.

5.3. Nu aannemelijk is dat belanghebbende door de gang van zaken bij het horen is benadeeld, zal het Hof de uitspraak vernietigen en de zaak - overeenkomstig belanghebbendes uitdrukkelijke verzoek - terugwijzen naar de Inspecteur, met de opdracht belanghebbende alsnog volgens de regels te horen.

5.4. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

6. Proceskosten en griffierecht

6.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) en de daarbij behorende bijlage, vast op ? 1.207,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2,5 punten à ? 322 x 1,5 (gewicht van de zaak)).

6.2. Het Hof ziet in het niet-horen van belanghebbende in bezwaar geen aanleiding te dezen bijzondere omstandigheden aanwezig te achten en af te wijken van het in artikel 2, lid 1, onderdeel a, van het Besluit genoemde tarief. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

6.3. Belanghebbende heeft in bezwaar geen verzoek gedaan als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Awb. In dat geval is in beroep geen veroordeling van de in bezwaar gemaakte kosten meer mogelijk ingevolge artikel 8:75, lid 1 en artikel 7:15, lid 3, van de Awb.

6.4. Nu belanghebbende zijn verzoek om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb niet nader heeft toegelicht en gespecificeerd, acht het Hof geen gronden aanwezig voor het toekennen van een schadevergoeding.

6.5. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak ge-storte griffierecht te worden vergoed.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

- wijst de zaak terug naar de Inspecteur en draagt hem op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw uitspraak op bezwaar te doen,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op ? 1.207,50 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,

- gelast die rechtspersoon het voor deze zaak gestorte griffierecht van ? 31 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel,

Van Walderveen en Engel, in tegenwoordigheid van de gerechtsauditeur mr. Postema. De beslissing is op 21 juni 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Van Riel)

(Tijnagel)

Aangetekend aan

Partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

??

nummer BK-03/03215 blz. 2/6