Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-06-2005, AU3082, BK-04/01815

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-06-2005, AU3082, BK-04/01815

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 juni 2005
Datum publicatie
22 september 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2005:AU3082
Zaaknummer
BK-04/01815

Inhoudsindicatie

Uit de feiten kan niet worden afgeleid dat de verzekeraar een openbaar aanbod heeft gedaan. Mitsdien faalt de stelling van belanghebbende dat de kapitaalverzekeringsovereenkomst op 8 oktober 1990 tot stand is gekomen.

Ook overigens heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsovereenkomst uiterlijk op 15 oktober 1990 tot stand is gekomen, ook niet partieel. Zoals de Inspecteur terecht heeft gesteld, wijzen de relevante stukken op het tegendeel.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

vierde enkelvoudige belastingkamer

8 juni 2005

nummer BK-04/01815

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam Belastingdienst/P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 25 mei 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen A als de gemachtigde van belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld van B, alsmede namens de Inspecteur C, tot zijn bijstand vergezeld van D.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Belanghebbende is geboren op 29 september 1960. In het jaar 2000 was hij garagehouder. Hij was als directeur in dienst van Garage Q B.V., van welke B.V. hij grootaandeelhouder was.

2. Bij de aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 heeft hij een bedrag van ƒ 6.043 in aftrek gebracht ter zake van betaalde premies voor lijfrenten (oude regeling).

3. Op 1 oktober 1990 heeft belanghebbende een aanvraagformulier ondertekend voor een kapitaalverzekering bij leven met premierestitutie bij vooroverlijden, zulks met lijfrenteclausule bij leven en overlijden, alsmede een regelmatig dalende overlijdensrisicoverzekering en een arbeidsongeschiktheidsrente, alles met premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid met een wachttijd van 52 weken.

4. Het aanvraagformulier is op 8 oktober 1990 door de verzekeringsmaatschappij ontvangen.

5. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur voormelde aftrek van ƒ 6.043 niet geaccepteerd.

6. Met het oog op de vraag of artikel 75, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 toepassing vindt, is tussen partijen in geschil of, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist, de verzekering waarvoor de in aftrek gebrachte premies zijn betaald op 15 oktober 1990 bestond.

7. Het standpunt van belanghebbende luidt, verkort weergegeven, als volgt.

Primair: De ingangsdatum van de verzekering is 1 oktober 1990. De verzekeringsovereenkomst is op 8 oktober 1990 tot stand gekomen toen de verzekeraar het ingevulde en ondertekende aanvraagformulier had ontvangen. Het betreft hier namelijk het kenbaar worden van de aanvaarding door belanghebbende van een openbaar aanbod van de verzekeraar.

Subsidiair: de in aftrek gebrachte lijfrentepremies hebben uitsluitend betrekking op de kapitaalverzekering bij leven met premierestitutie bij vooroverlijden. Hiervoor was geen medische acceptatie nodig. Voor zover te constateren zou zijn dat de verzekeraar de aanvraag na 15 oktober 1990 heeft geaccepteerd, geldt dat alleen voor de onderdelen waarvoor medische acceptatie noodzakelijk was. Overigens is de aflopende risicoverzekering met ingang van 12 oktober 1990 in voorlopige dekking genomen, althans tot een maximum bedrag van ƒ 200.000.

8. De Inspecteur heeft zich, verkort weergegeven, op het volgende standpunt gesteld.

De verzekering is na 15 oktober 1990 tot stand gekomen. Van een openbaar aanbod van de verzekeraar is geen sprake. Daarvoor is onder meer nodig dat de verzekeraar een ieder, die een aanvraag als de onderhavige zou doen, ongeclausuleerd als verzekerde zou accepteren. Hiervan is geen sprake en dit blijkt ook nergens uit. Verder blijkt uit de stukken dat de aanvraag niet eerder dan op 29 november 1990 door de verzekeraar is beoordeeld, dat de polis dateert van 20 december 1990 en dat die polis vanaf die datum om 12.00 uur geldt.

Uit het feit dat er een premievrijstelling is meeverzekerd bij arbeidsongeschiktheid blijkt dat de medische acceptatie ook betrekking had op de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule.

Beoordeling van het beroep

9. Een redelijke verdeling van de stelplicht en van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende de feiten stelt, en bij betwisting door de Inspecteur aannemelijk maakt, op grond waarvan hij meent dat de verzekeringsovereenkomst uiterlijk op 15 oktober 1990 tot stand was gekomen.

10. Gelet op de stukken van het geding en na afweging van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, is het Hof tot de volgende oordelen gekomen.

Uit de feiten kan niet worden afgeleid dat de verzekeraar een openbaar aanbod heeft gedaan. Mitsdien faalt de stelling van belanghebbende dat de verzekeringsovereenkomst op 8 oktober 1990 tot stand is gekomen.

Ook overigens heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsovereenkomst uiterlijk op 15 oktober 1990 tot stand is gekomen, ook niet partieel. Zoals de Inspecteur terecht heeft gesteld, wijzen de relevante stukken op het tegendeel.

11. Op grond van het vorenoverwogene vindt artikel 75, eerste lid, van de Wet geen toepassing. Mitsdien is het beroep ongegrond.

12. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Vierhout. De beslissing is op 8 juni 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Otto) (Vierhout)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.