Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-06-2005, AU3083, BK-04/02413

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-06-2005, AU3083, BK-04/02413

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 juni 2005
Datum publicatie
22 september 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2005:AU3083
Zaaknummer
BK-04/02413

Inhoudsindicatie

De belastingambtenaar deelde de belastingadviseur telefonisch mee dat hij de fout in een aanslag, waar die adviseur hem op attent had gemaakt, administratief heeft hersteld. Dit brengt dit niet mee dat een formeel bezwaarschrift tegen die aanslag zonder belang is, omdat het formele bericht van de ambtshalve vermindering pas weken later wordt verzonden. De Inspecteur heeft dan ook ten onrechte geweigerd om ter zake van het bezwaar proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

vierde enkelvoudige belastingkamer

8 juni 2005

nummer BK-04/02413

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van mevrouw X te Z tegen de beslissing van 21 juni 2004 van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, welke beslissing ertoe strekt aan belanghebbende geen proceskostenvergoeding toe te kennen ter zake van de behandeling van haar bezwaarschrift tegen de aan haar opgelegde voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2002, aanslagnummer [nummer].

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 25 mei 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen A als de gemachtigde van belanghebbende (de gemachtigde), alsmede namens B namens de Inspecteur.

Beslissing

Het Gerechtshof

- verklaart belanghebbende ontvankelijk in het beroep,

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze inhoudt dat de kosten van het bezwaar niet worden vergoed,

- verleent aan belanghebbende een vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar ten bedrage van ? 161,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ? 496,20, wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast die rechtspersoon het voor deze zaak gestorte griffierecht van ? 37 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. In geschil is of:

- belanghebbende in het beroep kan worden ontvangen;

- zij recht heeft op een vergoeding van kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.

2. Feiten

2.1 Op 9 februari 2004 heeft de Inspecteur van belanghebbende de aangifte ontvangen voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2002. Dit heeft ertoe geleid dat voor het jaar 2002 aan belanghebbende een voorlopige aanslag (dagtekening 22 april 2004) is opgelegd.

2.2 Deze aanslag was hoger dan belanghebbende gelet op de ingediende aangifte had verwacht, hetgeen voor haar aanleiding was de gemachtigde om uitleg te vragen. Aangezien de gemachtigde zelf geen plausibele verklaring voor de afwijking kon vinden, heeft hij op 13 mei 2004 telefonisch contact opgenomen met de Belastingdienst waarbij hij heeft gesproken met Q. Q heeft de gemachtigde op dezelfde dag teruggebeld en daarbij te kennen gegeven dat sprake was van een 'invoerfout' door de Belastingdienst, dat hij die fout inmiddels had hersteld en dat van dat herstel kennis zou worden gegeven bij wijze van een ambtshalve vermindering van de voorlopige aanslag.

2.3 Voorts deelde Q op een daartoe strekkend verzoek van de gemachtigde mee dat de Belastingdienst niet bereid was ambtshalve een kostenvergoeding wegens bezwaar toe te kennen.

2.4 Hierop heeft de gemachtigde bij brief van 13 mei 2004 bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift is op 14 mei 2004 door de Inspecteur ontvangen. Het bezwaarschrift is gemotiveerd, terwijl voorts is verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding van ? 161.

2.5 Blijkens een schriftelijke kennisgeving van 29 mei 2004 is de voorlopige aanslag tot nihil verminderd. Hierbij is expliciet vermeld dat daartegen geen bezwaar of beroep mogelijk is.

2.6 Bij brief van 21 juni 2004 heeft de Inspecteur de gemachtigde het volgende meegedeeld.

"Bij het indienen van uw bezwaar tegen:

de belastingaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002, dagtekening 22 april 2004, aanslagnummer [nummer], t.n.v. X, heeft u verzocht om vergoeding van de kosten die u in verband met de behandeling van dit bezwaar heeft moeten maken.

Om voor deze vergoeding in aanmerking te komen dient het verzoek te worden gedaan voordat op het bezwaar is beslist. Aangezien uw verzoek werd ingediend nadat op het bezwaar is beslist, wordt uw verzoek niet in behandeling genomen. Naar aanleiding van het telefonisch onderhoud met de heer Q is de aanslag op 13 mei 2004 ambtshalve verminderd.

Indien u het met deze beslissing niet eens bent, kunt u binnen zes weken na dagtekening van de beslissing op het bezwaarschrift een beroepschrift indien bij het gerechtshof dat op de uitspraak op het bezwaarschrift is vermeld."

2.7 Bij brief van 23 juni 2004 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde - voor zover thans van belang - het volgende te kennen gegeven.

"Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van 22 juni jl. in verband met het dezerzijds afgewezen verzoek om toekenning van een kostenvergoeding betreffende uw cliënte mw. X te Z, deel ik u het volgende mede. (...)

(...)

U heeft te kennen gegeven om de zaak voor te leggen aan de rechter (...). Op de afwijzing van uw verzoek om kostenvergoeding is aangegeven dat u binnen zes weken na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kunt indienen bij het Gerechtshof zonder nadere adressering. Het gaat in deze om het Gerechtshof te den Haag, postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Hoewel de vermelding op de kennisgeving en de voorlopige aanslag anders doet vermoeden, kunt u tegen de beslissing om geen kostenvergoeding te verlenen mijns inziens in beroep gaan. U dient de afwijzing van het verzoek om kostenvergoeding te beschouwen als een integrerend onderdeel van de uitspraak (lees in dit geval de kennisgeving van 29 mei 2004). Deze datum is ook van belang voor het hanteren van de zesweken-termijn voor de indiening van een eventueel beroepschrift."

2.8 Op 28 juli 2004 heeft de gemachtigde tegen de beslissing van 21 juni 2004 van de Inspecteur het onderwerpelijke beroepschrift bij het gerechtshof ingediend.

3. Standpunt belanghebbende

Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat nu de gemachtigde op 13 mei 2004 al voorbereidende werkzaamheden had verricht, de kosten hiervan door de Inspecteur dienen te worden vergoed.

Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat sprake is van schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In enkele andere vergelijkbare gevallen is de Inspecteur wel bereid geweest om de kosten in de bezwaarfase te vergoeden, nadat de gemachtigde na een eerder telefonisch contact een bezwaarschrift had ingediend. Nu de Inspecteur dit in het geval van belanghebbende weigert, is sprake van willekeur en van rechtsongelijkheid en voorts van een schending van het vertrouwensbeginsel. De weigering om in dit geval een kostenvergoeding te betalen is in strijd met het door de Inspecteur in dit verband gevoerde beleid.

4. Standpunt Inspecteur

De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in het beroep aangezien het beroepschrift niet binnen zes weken na 29 mei 2004 - de dagtekening van de verminderingsbeschikking - is ingediend.

Subsidiair is de Inspecteur van mening dat het indienen van een bezwaarschrift onnodig was, zodat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een vergoeding van kosten in de bezwaarfase.

Meer subsidiair stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel of op schending van enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dient te worden verworpen. De door belanghebbende vermelde gevallen hebben betrekking op situaties waarbij niet van de zijde van de Inspecteur vóór het indienen van een bezwaarschrift reeds was meegedeeld dat de eerder opgelegde aanslagen zouden worden herzien.

Beoordeling van het beroep

5. Het op 14 mei 2004 tegen de voorlopige aanslag ingediende bezwaarschrift is een bezwaarschrift in de zin van artikel 23, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Het gesloten stelsel van rechtsbescherming in belastingzaken brengt mee dat daarop wordt beslist bij wege van uitspraak van de inspecteur.

Indien, zoals in het onderhavige geval, in het bezwaarschrift is verzocht om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, dient de inspecteur ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op dat verzoek - accessoir - te beslissen bij zijn uitspraak op het bezwaar.

6. De Inspecteur heeft het onderhavige bezwaar en het daarbij gedane verzoek om vergoeding van kosten afgedaan op een wijze die niet strookt met de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften. Eerst uit de brief van 23 juni 2004 van de Inspecteur aan de gemachtigde blijkt dat de Inspecteur de kennisgeving van 29 mei 2004 aanmerkte als uitspraak op het bezwaar en dat de beslissing van 21 juni 2004 daarvan deel uitmaakte. Wat er zij van deze kwalificaties van de Inspecteur, er kan redelijkerwijs niet anders worden geoordeeld dan dat de beslissing van 21 juni 2004 uit het oogpunt van rechtsbescherming van belanghebbende moet worden aangemerkt als een uitspraak van de Inspecteur in de zin van artikel 23, eerste lid, van de Awr, waarbij ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb, tevens is beslist op het verzoek om vergoeding van kosten.

7. Het hiertegen ingediende beroepschrift is binnen zes weken na de dagtekening van die uitspraak, derhalve tijdig bij het Gerechtshof ingekomen. Mitsdien is belanghebbende ontvankelijk in het beroep.

8. Tussen partijen is niet in geschil dat de Inspecteur bij het vaststellen van de voorlopige aanslag een fout heeft gemaakt, welke eerst is ontdekt en hersteld nadat de gemachtigde telefonisch contact had opgenomen met de Inspecteur. Mitsdien is sprake van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.

De telefonische mededeling op 13 mei 2004 van Q aan de gemachtigde dat hij de fout inmiddels had hersteld, was geen besluit of beschikking als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Die mededeling betekende slechts dat Q de administratieve handelingen had verricht die zouden leiden tot de schriftelijke 'herstel'beschikking en de bekendmaking daarvan.

9. Die telefonische mededeling betekent dan ook niet dat het belanghebbende niet meer vrij stond bijvoorbeeld uit een oogpunt van rechtsbescherming en rechtszekerheid alsnog een bezwaarschrift in te dienen.

Aangezien het bezwaarschrift bij de Inspecteur is ingediend op 14 mei 2004, dat wil zeggen voordat het schriftelijke 'herstel'beschikking, gedagtekend 29 mei 2004, door verzending aan de gemachtigde bekend is gemaakt, kan niet worden gezegd dat bij die indiening geen redelijk belang meer bestond. Te dezen is dan ook sprake van een op redelijke gronden ingediend bezwaarschrift. Wat betreft het standpunt van de Inspecteur dat de gemachtigde door het indienen van een bezwaarschrift de fiscus heeft opgezadeld met kosten en werk, moet erop worden gewezen dat de gemachtigde, alvorens contact op te nemen met de Belastingdienst, tijd en moeite heeft besteed om een plausibele verklaring voor de afwijking van de aangifte te vinden.

10. Derhalve was sprake van kosten in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, welke op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende Bijlage moeten worden vastgesteld op ? 161 en welke de Inspecteur aan belanghebbende had behoren te vergoeden.

11. Het beroep slaagt.

12. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten vast op het gevraagde bedrag van ? 496,20, zijnde minder dan het op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage bepaalde forfaitaire bedrag van ? 644 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten à ? 322 x 1 (gewicht van de zaak)), waarop belanghebbende aanspraak zou kunnen maken.

Voorts dient het voor deze zaak gestorte griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Vierhout. De beslissing is op 8 juni 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Otto) (Vierhout)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.