Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-06-2005, AU3096, BK-04/01985

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-06-2005, AU3096, BK-04/01985

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
28 juni 2005
Datum publicatie
22 september 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2005:AU3096
Zaaknummer
BK-04/01985

Inhoudsindicatie

Onder onmiddellijk laden van zaken dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen van zaken, die vanwege hun omvang of gewicht bezwaarlijk anders dan met dat voertuig vervoerd kunnen worden, gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake was. Zijn auto stond dus geparkeerd. Beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tiende enkelvoudige belastingkamer

28 juni 2005

nummer BK-04/01985

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd sector Stadstoezicht van de gemeente Leiden, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de op 19 december 2003 aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van deze gemeente.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 14 juni 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur mevrouw A, tot bijstand vergezeld van mevrouw B.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Op vrijdag 19 december 2003 om 11.26 uur stond de auto van de moeder van belanghebbende tegenover a-straat 1 te Z op een plaats, die bij besluit van 9 december 2002, geldig vanaf 1 januari 2003, door het college van Burgemeester en wethouders was aangewezen als bestemd om tegen betaling van parkeerbelasting te parkeren. Het betreft - naar de Inspecteur ter zitting onweersproken heeft verklaard - een plaats met een "Rode kop-meter", alwaar 24 uur per dag betaald parkeren geldt.

2. Belanghebbende had die van zijn moeder geleende auto daar neergezet in verband met de verhuizing waarmee hij bezig was. Hij heeft geen parkeerbelasting betaald.

3. Een parkeercontroleur van de gemeente Leiden heeft ter zake van het geparkeerd staan van de auto op de onder 1 vermelde plaats, na samen met een collega te hebben onderzocht of zich in het voertuig een geldig betaalbewijs of een vergunning bevond en te hebben geconstateerd dat dit niet het geval was, aan belanghebbende de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. De parkeercontroleur en zijn collega hebben gedurende de tijd die nodig was voor de controle van de auto en voor het in verband met de op te leggen naheffingsaanslag invoeren van de locatie- en voertuiggegevens, geen laadactiviteiten bij de auto waargenomen. Deze aanslag beloopt ? 2 aan enkelvoudige parkeerbelasting en ? 43 aan kosten, in totaal ? 45.

4. Belanghebbende woonde tot de dag van zijn verhuizing op een kamer op de bovenste verdieping van a-straat 1, een studentenhuis met 17 bewoners. Het was een regenachtige dag. Om deze reden had belanghebbende de deuren van de auto niet open laten staan. Wel had hij de alarmlicht-installatie in werking gezet. Niet bekend is of de voordeur van het pand ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag open stond. In verband met de kans op insluiping werd er door de bewoners in het algemeen op gelet die deur niet nodeloos open te laten staan. Toen belanghebbende terugkwam bij de auto en de naheffingsaanslag aantrof, heeft hij de parkeercontroleur nog gezocht maar niet kunnen vinden.

Geschil en standpunten van partijen

5. In geschil is of - zoals de Inspecteur stelt en belanghebbende bestrijdt - de auto stond geparkeerd in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel a, van de toepasselijke 'Verordening parkeerbelastingen 2003' van de gemeente Leiden, waarvan de inhoud overeenstemt met artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet.

6. Belanghebbende heeft, kort weergegeven, het volgende gesteld. Nadat hij de auto op de onder 1 vermelde parkeerplaats tot stilstand had gebracht, is hij onmiddellijk het pand ingegaan en de trappen opgelopen naar zijn kamer op de bovenste verdieping en heeft hij vervolgens, geholpen door enkele medebewoners, meubilair en andere zaken daarvandaan naar beneden gedragen en in de auto geladen. Deze handelingen heeft hij - in elk geval tot het tijdstip waarop de naheffingsaanslag is opgelegd - onophoudelijk herhaald en namen telkens niet meer dan drie minuten in beslag. Er was zijns inziens sprake van onmiddellijk laden en niet van parkeren, zodat geen parkeerbelasting verschuldigd was.

7. De Inspecteur bestrijdt dat sprake was van onmiddellijk laden van de auto en heeft er in dit verband op gewezen dat geen enkele van de door belanghebbende gestelde activiteiten door de parkeercontroleur of zijn collega is waargenomen of voor hen kenbaar was, niettegenstaande het feit dat zij ten minste twee tot drie minuten bezig waren met het controleren van de auto en het opleggen van de naheffingsaanslag.

Beoordeling van het beroep

8.1 Ingevolge artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet, wordt - voor zover thans van belang - onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk laden van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

8.2 Onder onmiddellijk laden van zaken in de vorenbedoelde zin dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen van zaken, die vanwege hun omvang of gewicht bezwaarlijk anders dan met dat voertuig vervoerd kunnen worden, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.

9. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat van belanghebbende moet worden verlangd de door hem gestelde feiten aannemelijk te maken, in het bijzonder dat hij onmiddellijk na het tot stilstand brengen van de auto is begonnen met laadactiviteiten en deze onophoudelijk heeft voortgezet. Nu het Hof de onder 7 vermelde stellingen van de Inspecteur op zichzelf geloofwaardig acht en belanghebbende voor zijn stellingen geen bewijs heeft bijgebracht of aangeboden, moet worden geoordeeld dat belanghebbende er niet in is geslaagd het van hem verlangde bewijs te leveren.

10. Het vorenoverwogene betekent dat sprake was van parkeren in de zin van de Verordening en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Mitsdien is het beroep ongegrond.

11. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Van Rij. De beslissing is op 28 juni 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Otto) (Van Rij)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.