Gerechtshof 's-Gravenhage, 19-07-2005, AU3102, BK-03/01244
Gerechtshof 's-Gravenhage, 19-07-2005, AU3102, BK-03/01244
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 19 juli 2005
- Datum publicatie
- 23 september 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2005:AU3102
- Zaaknummer
- BK-03/01244
Inhoudsindicatie
Bij uitspraak na vereenvoudigde behandeling van 16 april 2004 heeft het Hof het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Na daartegen door belanghebbende gedaan verzet heeft het Hof, blijkens zijn uitspraak van 2 maart 2005, geloof gehecht aan de verklaring van belanghebbende dat hij de uitspraak op het bezwaarschrift eerst op 18 maart 2003 heeft ontvangen, daaraan de conclusie verbonden dat het beroepschrift tijdig is ingediend en het verzet gegrond verklaard. De Inspecteur was tot die uitspraak niet in het geding betrokken. Tegen die uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend, zodat die onherroepelijk vast staat.
De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat belanghebbende wegens termijnoverschrijding alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep. Anders dan het Hof in zijn uitspraak op het verzet, acht de Inspecteur het niet aannemelijk dat belanghebbende de uitspraak van 25 november 2002 op het bezwaarschrift eerst op 18 maart 2003 heeft ontvangen.
Het Hof verwerpt dit standpunt van de Inspecteur omdat uit 's Hofs uitspraak van 2 maart 2005 blijkt dat het Hof, rechtdoende in verzet, de ontvankelijkheid van het beroep ten gronde heeft beoordeeld. In zoverre moet thans worden uitgegaan van de formele rechtskracht van die uitspraak.
Belanghebbende heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de ontvankelijkheid in bezwaar kwestie al bij de behandeling van het verzet aan de orde is geweest en dat daarvan niet kan worden teruggekomen. Het Hof verwerpt dit standpunt.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
vijfde enkelvoudige belastingkamer
19 juli 2005
nummer BK-03/01244
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 5 juli 2005, gehouden te Dordrecht.
Aldaar zijn verschenen belanghebbende, alsmede drs. A namens de Inspecteur.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Het aanslagbiljet waaruit van de onderwerpelijke aanslag blijkt, is gedagtekend 16 augustus 2002. Bij brief van 12 september 2002, door de Inspecteur ontvangen op 13 september 2002, heeft belanghebbende tegen die aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift luidt:
"Betreft: Aanslag Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen jaar 1998
Aanslagnummer [nummer] - d.d. 16 augustus 2002
Geachte heer de Inspecteur,
Ik verklaar hiermede bezwaar te maken tegen het voormeld schrijven.
Inzake de motivering van mijn bezwaarschrift deel ik u mede, dat ik wegens gegronde redenen, deze thans niet aan u kan inzenden.
De motivering van mijn bezwaarschrift zal ik u binnenkort kompleet doen toekomen.
Dit alles ter behoud van rechten.
Vertrouwend u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd, verblijf ik,
Hoogachtend,
w.g. X".
2. Bij brief van 25 september 2002 heeft de Inspecteur - voor zover thans van belang - belanghebbende het volgende doen weten:
"Betreft
Motivering bezwaarschrift
Geachte heer X,
U heeft met dagtekening 12 september 2002 een bezwaarschrift ingediend tegen de definitieve aanslag Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen 1998, aanslagnummer [nummer].
Dit bezwaarschrift kan ik niet afhandelen omdat het niet is gemotiveerd.
Ik stel u in de gelegenheid mij vóór 24 oktober 2002 alsnog een motivering van het bezwaar toe te zenden. Daarna zal ik uw bezwaarschrift verder in behandeling nemen.
(...)
Ik verzoek u contact met mij op te nemen wanneer u niet in staat bent om vóór 24 oktober 2002 de toelichting op het bezwaarschrift te geven.
(...)"
3. Bij brief van 31 oktober 2002 heeft de Inspecteur - voor zover thans van belang - belanghebbende het volgende doen weten:
"Betreft
Motivering bezwaarschrift
Geachte heer X,
U heeft een bezwaarschrift ingediend tegen inkomstenbelasting 1998. Dit bezwaar kan ik niet afhandelen omdat het niet is gemotiveerd.
Ik stel u in de gelegenheid mij voor 14 november 2002 alsnog een motivering van het bezwaar toe te zenden. Als ik de motivering niet voor deze datum heb ontvangen, kan ik het bezwaar niet ontvankelijk verklaren.
U heeft de mogelijkheid om uw standpunt mondeling toe te lichten. Als ik aan de hand van de stukken overweeg om niet of slechts gedeeltelijk aan uw bezwaar tegemoet te komen, zal ik contact met u opnemen om een afspraak te maken. U kunt dan aangeven of u de stukken waarop ik mijn beslissing baseer, wilt inzien.
(...)"
4. Belanghebbende heeft op de genoemde brieven van de Inspecteur niet gereageerd. Om die reden heeft de Inspecteur bij zijn uitspraak, gedagtekend 25 november 2002, het bezwaar wegens het ontbreken van een motivering niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het onderwerpelijke beroepschrift, dat tegen die uitspraak van de Inspecteur is gericht, is gedagtekend 27 april 2003 en op 2 mei 2003 ter griffie van dit Hof ingekomen.
6. Bij uitspraak na vereenvoudigde behandeling van 16 april 2004 heeft het Hof het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
7. Na daartegen door belanghebbende gedaan verzet heeft het Hof, blijkens zijn uitspraak van 2 maart 2005, geloof gehecht aan de verklaring van belanghebbende dat hij de uitspraak op het bezwaarschrift eerst op 18 maart 2003 heeft ontvangen, daaraan de conclusie verbonden dat het beroepschrift tijdig is ingediend en het verzet gegrond verklaard. De Inspecteur was tot die uitspraak niet in het geding betrokken.
8. Tegen de laatstgenoemde uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend, zodat die onherroepelijk vast staat.
9. De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat belanghebbende wegens termijnoverschrijding alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep. Anders dan het Hof in zijn uitspraak op het verzet, acht de Inspecteur het niet aannemelijk dat belanghebbende de uitspraak van 25 november 2002 op het bezwaarschrift eerst op 18 maart 2003 heeft ontvangen.
10. Het Hof verwerpt het primaire standpunt van de Inspecteur omdat uit 's Hofs uitspraak van 2 maart 2005 blijkt dat het Hof, rechtdoende in verzet, de ontvankelijkheid van het beroep ten gronde heeft beoordeeld. In zoverre moet thans worden uitgegaan van de formele rechtskracht van die uitspraak.
11. Subsidiair stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat de bestreden uitspraak op het bezwaar juist is zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Hiertegenover heeft belanghebbende zich ter zitting op het standpunt gesteld dat deze kwestie al bij de behandeling van het verzet aan de orde is geweest en dat daarvan niet kan worden teruggekomen. In dit verband heeft hij te kennen gegeven de hiervoor vermelde brieven van 25 september en 31 oktober 2002, die ter zitting door de Inspecteur in afschrift zijn overgelegd, niet te herkennen en geen gebruik te willen maken van de gelegenheid die het Hof hem ter zitting heeft geboden om op de inhoud daarvan te reageren. Daarbij heeft hij te kennen gegeven van mening te zijn dat het Hof nog slechts moet beoordelen of de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
12. Naar het oordeel van het Hof blijkt uit de uitspraak op het verzet van 2 maart 2005 dat toen niet is geoordeeld dat het bezwaar voldoende was gemotiveerd of dat het bezwaar om een andere reden ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
Anders dan belanghebbende wenst, moet thans dus eerst worden beoordeeld of de Inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het bezwaar. Alleen indien en nadat het Hof deze vraag ontkennend beantwoordt, kan het Hof toekomen aan een beoordeling van de aanslag.
13. Het Hof beantwoordt die vraag echter bevestigend. Bij de hiervoor vermelde brieven van 25 september en 31 oktober 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende telkens gewezen op het verzuim dat het bezwaarschrift niet is gemotiveerd en hem daarbij in de gelegenheid gesteld dat verzuim binnen een termijn van vier respectievelijk twee weken te herstellen.
Het Hof vat de mededeling van belanghebbende ter zitting, dat hij die brieven niet herkent, niet op als een stelling dat hij die brieven niet heeft ontvangen. Nu de stukken van het geding het Hof geen aanleiding geven dit laatste bij veronderstelling aan te nemen, gaat het ervan uit dat belanghebbende die brieven heeft ontvangen. Niettemin heeft hij op die brieven niet gereageerd. Belanghebbende heeft niet gesteld - en het blijkt ook niet uit de stukken - dat sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan het uitblijven van een reactie niet aan hem kan worden verweten.
Mitsdien is sprake van een geval als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op grond waarvan de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk mocht verklaren.
14. Het vorenoverwogene betekent dat het beroep ongegrond moet worden verklaard zonder dat wordt toegekomen aan een beoordeling van de aanslag.
Dit laat onverlet, dat indien belanghebbende ten overstaan van de Inspecteur aan de hand van stukken aantoont dat de aanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld, naar de Inspecteur ter zitting heeft verklaard, hij de aanslag overeenkomstig het daartoe strekkende beleid van de Staatssecretaris van financiën (Resolutie van 25 maart 1991, nr. DB 89/7352, BNB 1991/142) ambtshalve zal verlagen.
15. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Engel. De beslissing is op 19 juli 2005 te Den Haag in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Otto) (Engel)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.