Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-07-2005, AU3104, BK-04/02755

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-07-2005, AU3104, BK-04/02755

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
26 juli 2005
Datum publicatie
23 september 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2005:AU3104
Zaaknummer
BK-04/02755

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft geparkeerd met een bezoekerskraskaart van de gemeente Leiden. Zo'n kraskaart is een in wezen een vergunning onder de opschortende voorwaarde dat deze wordt opengekrast overeenkomstig de weekdag, de datum en het tijdstip waarop men de vergunning wil laten ingaan. Dit betekent dat als de kraskaart onvolledig of - zoals in het onderhavige geval - inconsistent wordt opengekrast, niet aan de opschortende voorwaarde wordt voldaan, zodat de vergunning niet van kracht wordt. Hieraan doet niet af dat het inconsistent openkrassen bij vergissing is gebeurd. De naheffingsaanslag is dus niet ten onrechte opgelegd en evenmin kan dit als onredelijk worden aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

vijfde enkelvoudige belastingkamer

26 juli 2005

nummer BK-04/02755

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd sector Stadstoezicht van de gemeente Leiden, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de op 18 juli 2005 aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van die gemeente.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 12 juli 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen A namens de Inspecteur. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen.

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 9 juni 2005 aan belanghebbendes gemachtigde B op het adres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens op 19 juli 2005 door de griffier geraadpleegde informatie van TPG Post, die in het dossier is gevoegd, is die brief op 10 juni 2005 aan de geadresseerde uitgereikt.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Een parkeercontroleur van de gemeente Leiden heeft geconstateerd dat op zondag 18 juli 2004 om 15.16 uur de auto van belanghebbende geparkeerd stond op een parkeerplaats aan de a-straat te Leiden. Die parkeerplaats is bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden aangewezen als een plaats waar van maandag tot en met zondag en 24 uur per dag parkeren alleen is toegestaan door vergunninghouders en door anderen slechts tegen betaling van parkeerbelasting als bedoeld in onderdeel II.2 van de Tarieven- en Kostentabel behorende bij de geldende Verordening parkeerbelastingen 2003.

2. De parkeercontroleur heeft geen geldige vergunning of parkeerkaartje in de auto waargenomen en ter zake van het bovenvermelde parkeren de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. Deze bedraagt ? 10 aan parkeerbelasting, vermeerderd met ? 45 aan kosten, derhalve in totaal ? 55.

3. Belanghebbende heeft naar hij stelt een zogenoemde kraskaart met het nummer 16243 zichtbaar achter de voorruit in de auto gelegd. Hierop was opengekrast "ZA 18 jul 15 uren 00 minuten". Een kopie hiervan behoort tot de gedingstukken. Deze kraskaart had hij gekregen van Y, wonende aan de b-straat 1 te Leiden, bij wie hij op bezoek was. Belanghebbende erkent dat de verkeerde weekdag is opengekrast daar 18 juli 2004 op een zondag viel. Dit neemt zijns inziens echter niet weg dat de parkeerbelasting was betaald, zodat er geen grond voor naheffing bestond.

4. De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat de kraskaart ten tijde van de controle niet zichtbaar in de auto aanwezig was en subsidiair dat de kraskaart - omdat 18 juli 2004 op een zondag en niet op een zaterdag viel - niet op correcte wijze is opengekrast, zodat deze ter zake van het onderhavige parkeren niet geldig is geworden.

Beoordeling van het beroep

5. Het Hof is, na afweging van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en op grond van zijn waardering van de door partijen aangedragen bewijsmiddelen, van oordeel dat belanghebbende zijn stelling dat de kraskaart, opengekrast op de hiervoor vermelde wijze, ten tijde van de controle zichtbaar achter de voorruit van de auto lag voldoende aannemelijk heeft gemaakt.

6. Die kraskaart betreft een krasvergunning in de zin van artikel 3, derde lid, van de Parkeerverordening 1999 van de gemeente Leiden. In verband met een krasvergunning wordt, ingevolge onderdeel III van de Tarieven- en Kostentabel een bedrag van ? 2 aan parkeerbelasting geheven. Ingevolge artikel 2, aanhef en onderdeel b, van de Verordening parkeerbelastingen 2003, betreft het hier een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van die Verordening is deze belasting verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend en moet die belasting ingevolge artikel 6, tweede lid, van die Verordening worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend dan wel vóór het in de vergunning aangegeven tijdstip.

7. Deze regeling houdt in dat een inwoner van Leiden tegen vooruitbetaling van een bedrag van ? 2 een krasvergunning kan bekomen. Zolang de krasvergunning niet is gebruikt, kan deze worden aangewend om het voertuig van een bezoeker maximaal vier uren geparkeerd te laten staan op een parkeerplaats zonder in strijd te komen met de regel dat het parkeren alleen voor vergunninghouders of tegen betaling van parkeerbelasting is toegestaan. In wezen betreft de kraskaart een vergunning onder de opschortende voorwaarde dat deze wordt opengekrast overeenkomstig de weekdag, de datum en het tijdstip waarop men de vergunning wil laten ingaan.

Dit betekent dat als de kraskaart onvolledig of - zoals in het onderhavige geval - inconsistent wordt opengekrast, niet aan de opschortende voorwaarde wordt voldaan, zodat de vergunning niet van kracht wordt.

8. Mitsdien is de krasvergunning die ten tijde van de controle in de auto van belanghebbende aanwezig was niet te beschouwen als een vergunning waarmee op zondag 18 juli 2004 vanaf 15.00 uur vier uren op de onderwerpelijke parkeerplaats mocht worden geparkeerd zonder parkeerbelasting te betalen. Hieraan doet niet af dat het inconsistent openkrassen bij vergissing is gebeurd. De naheffingsaanslag is dus niet ten onrechte opgelegd en evenmin kan dit als onredelijk worden aangemerkt.

9. Mitsdien is het beroep ongegrond.

10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Engel. De beslissing is op 26 juli 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Otto) (Engel)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.