Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-07-2005, AU3109, BK-04/02494

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-07-2005, AU3109, BK-04/02494

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
26 juli 2005
Datum publicatie
23 september 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2005:AU3109
Zaaknummer
BK-04/02494

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft bij de vaststelling van het belastbaar inkomen uit werk en woning een rentelast van ? 5.736, die samenhangt met een rekening-courant verhouding tussen belanghebbende en de BV waarvan hij directeur-grootaandeelhouder is, niet aanvaard.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt (1) dat hij voor de inkomstenbelasting als ondernemer is aan te merken, (2) dat het in rekening-courant verschuldigde geldbedrag is aan te merken als een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel als bedoeld in artikel 3.92 van de Wet IB 2001 en tot slot (3) beroept hij zich op de goedkeuring van de staatssecretaris van Financiën, neergelegd onder punt 14 van zijn Besluit van 29 april 2004, nr. CPP2003/2360M, VN 2004/23.6. Het Hof verwerpt de standpunten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

vijfde enkelvoudige belastingkamer

26 juli 2005

nummer BK-04/02494

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 12 juli 2005, gehouden te Den Haag.

Aldaar zijn verschenen A als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede B namens de Inspecteur.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Belanghebbende, geboren op 4 april 1948, is in het onderhavige jaar directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. (hierna: de BV), in welke vennootschap hij tevens alle aandelen bezit. Uit hoofde van een debetstand in de rekening-courantverhouding met de BV heeft belanghebbende in het onderhavige jaar rente voldaan aan de BV ten bedrage van ? 5.736.

2. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting over het onderhavige jaar heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ? 55.423. Daarbij heeft hij de hiervoor onder 1 vermelde rentelast als negatief inkomensbestanddeel in aanmerking genomen. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de rentelast buiten aanmerking gelaten en het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op ? 61.159.

3. In geschil is het antwoord op de vraag of de rentelast ad ? 5.736 bij de vaststelling van het belastbaar inkomen uit werk en woning terecht buiten aanmerking is gelaten, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

4. Belanghebbende stelt zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2002, nr. 35.775, onder meer gepubliceerd in BNB 2002/275c*, voortvloeit dat een directeur-grootaandeelhouder ook voor de inkomstenbelasting als ondernemer is aan te merken en dat mitsdien de uit de rekening-courantverhouding tussen de directeur-grootaandeelhouder en de BV voortvloeiende baten en lasten zijn aan te merken als winst uit onderneming als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001). Daarnaast stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het in rekening-courant aan de BV verschuldigde geldbedrag, zo niet reeds op grond van de tekst van de Wet dan toch op grond van de redelijkheid, is aan te merken als een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel als bedoeld in artikel 3.92 van de Wet IB 2001. Tot slot beroept belanghebbende zich op de goedkeuring van de staatssecretaris van Financiën, neergelegd onder punt 14 van zijn Besluit van 29 april 2004, nr. CPP2003/2360M, onder meer gepubliceerd in VN 2004/23.6. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd weersproken.

Beoordeling van het geschil

5.1 Ingevolge artikel 3.4 van de Wet IB 2001 wordt als ondernemer aangemerkt de belastingplichtige voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Naar vaste jurisprudentie is voor de toepassing van de Wet IB 2001 onder een onderneming te verstaan een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, waarmee wordt beoogd door deelneming aan het maatschappelijke productieproces, winst te behalen. Naar het oordeel van het Hof zijn belanghebbendes werkzaamheden voor de BV, welke werkzaamheden zich in het onderhavige jaar hebben beperkt tot het verlenen van diensten in zijn hoedanigheid van directeur van de BV, op zich genomen noch bezien in samenhang met het bezit van belanghebbende van alle aandelen in de BV, niet aan te merken als een onderneming. Het onder 4 vermelde arrest van de Hoge Raad brengt het Hof niet tot een ander oordeel nu dit arrest is gewezen met betrekking tot de toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968, welke wet een eigen begrippenkader kent dat - voor zover te dezen van belang - afwijkt van dat van de Wet IB 2001. Ook in het betoog van belanghebbende dat voormeld arrest bezien in samenhang met de mogelijkheid dat hij onder omstandigheden aansprakelijk kan worden gesteld voor schulden van de BV alsmede dat hij wat betreft inkomensverzekeringen is aangewezen op particuliere verzekeringen ertoe leidt dat de BV als fiscaal transparant moet worden aangemerkt, kan het Hof hem niet volgen. Al deze omstandigheden kunnen naar het oordeel van het Hof er niet toe leiden dat - in afwijking van de juridische werkelijkheid - de onderneming van de BV geacht moet worden geheel of ten dele voor rekening van belanghebbende te worden gedreven.

5.2 Voorts merkt het Hof - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten overvloede - op dat ook al zou belanghebbende gevolgd moeten worden in zijn stelling dat hij wat betreft zijn werkzaamheden ten behoeve van de BV als ondernemer voor de inkomstenbelasting is aan te merken, zulks nog niet tot gevolg heeft dat de onderhavige rentelast tot het resultaat van de onderneming moet worden gerekend. Gesteld noch gebleken is immers dat het in rekening-courant aan de BV verschuldigde geldbedrag anders dan voor consumptieve doeleinden van belanghebbende is besteed. Om die reden zou de schuld in rekening-courant niet tot het ondernemingsvermogen kunnen worden gerekend en de daaruit voortvloeiende rentelast niet tot het ondernemingsresultaat.

6.1 Belanghebbendes standpunt dat de onderhavige schuld in rekening-courant van belanghebbende aan de BV moet worden aangemerkt als een aan de BV ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel in de zin van artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 is naar het oordeel van het Hof niet juist. Noch uit de tekst van de wet noch uit de wetsgeschiedenis blijkt dat onder "vermogensbestanddelen (die)... ter beschikking worden gesteld aan een vennootschap waarin de belastingplichtige (...) een aanmerkelijk belang heeft" tevens is te begrijpen een schuld van de aanmerkelijk-belanghouder aan de vennootschap. Tevens is naar het oordeel van het Hof te dezen geen sprake van een schuld die rechtstreeks samenhangt met een aan de BV ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel van belanghebbende. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende enig vermogensbestanddeel aan de BV ter beschikking heeft gesteld in samenhang waarmee de onderhavige schuld is ontstaan c.q. is aangegaan.

6.2 Met betrekking tot het beroep van belanghebbende op de redelijkheid overweegt het Hof dat het de rechter ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet is toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.

7. Ook belanghebbendes beroep op de onder 4 bedoelde goedkeuring kan hem niet baten. De desbetreffende goedkeuring luidt als volgt:

"Goedkeuring

Uit de praktijk bereiken mij signalen dat bij kleine rekening-courantverhoudingen veelal geen rente in aanmerking wordt genomen. Ter vermindering van de administratieve lasten, keur ik goed dat belanghebbende geen rente als resultaat in aanmerking hoeft te nemen als zijn rekening-courantvordering gedurende het gehele kalenderjaar kleiner is dan ? 10 000. Als voorwaarde geldt dat de BV geen rentekosten in aftrek brengt."

Nog afgezien van het feit dat belanghebbendes schuld in het onderhavige jaar - naar belanghebbendes gemachtigde ter zitting heeft verklaard - zo niet steeds dan toch op enig moment, groter is geweest dan ? 10.000 vermag het Hof niet in te zien op welke wijze in de goedkeuring steun kan worden gevonden voor belanghebbendes standpunt, aangezien de goedkeuring ziet op een situatie waarin de belanghebbende een vordering heeft op de BV.

8. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen komt het Hof tot de conclusie dat het beroep van belanghebbende ongegrond moet worden verklaard.

9. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Engel. De beslissing is op 26 juli 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Otto) (Engel)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.