Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-12-2005, AU9571, BK-04/04117

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-12-2005, AU9571, BK-04/04117

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 december 2005
Datum publicatie
12 januari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2005:AU9571
Zaaknummer
BK-04/04117
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.2

Inhoudsindicatie

Van de paardenhouderij van belanghebbende is objectief bezien in de toekomst redelijkerwjjs geen positief resultaat te verwachten. Geen bron van inkomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

derde enkelvoudige belastingkamer

23 december 2005

nummer BK-04/04117

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, betreffende na te noemen aanslag.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.002.

1.2. De tegen de aanslag gerichte bezwaren van belanghebbende zijn bij de bestreden uitspraak afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 37. De Inspecteur heeft een verweer-schrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 28 september 2005, gehouden te Middelburg. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende was in het gehele jaar 2001 in loondienst bij A. Daarnaast houdt hij zich sinds 1991 bezig met een paar-denhouderij. Deze activiteiten bestaan uit het fokken en opfok-ken van paarden en het stallen van eigen paarden en die van anderen.

3.2. Het jaarlijks negatieve resultaat uit de exploitatie van de paardenhouderij is op het inkomen in mindering gebracht als verlies uit onderneming. Het gaat om de volgende verliezen en omzetten:

jaar Bedrijfsresultaat omzet

1993 - ƒ 16.900 ƒ 155.795

1994 - ƒ 59.512 ƒ 215.896

1995 - ƒ 62.551 ƒ 124.822

1996 - ƒ 67.872 ƒ 43.518

1997 - ƒ 69.948 ƒ 21.590

1998 - ƒ 57.020 ƒ 39.768

1999 - ƒ 42.743 ƒ 21.810

2000 - € 15.169 € 13.067

2001 - € 10.813 € 12.894

3.3. Over het jaar 2002 bedraagt het aangegeven verlies

€ 18.147. De aangegeven omzet (exclusief omzetbelasting) in dat jaar bedrag € 15.660. Over 2003 en 2004 zijn nog geen aangiften ingediend.

3.4. De op de aangiften omzetbelasting aangegeven omzetten over 2003 en 2004 bedragen respectievelijk € 7.409 en € 6.477.

3.5. Tot 1995/1996 behoorde tot de onderneming een akkerbouwbe-drijf, groot 44 ha. De onderneming werd gedreven in de vorm van een eenmanszaak. Belanghebbbende heeft geen werknemers in loon-dienst.

3.6. Ingaande 20 mei 2003 is een boekenonderzoek ingesteld.

3.7. In verband met het voorstel van de controlerend ambtenaar is door een taxateur van de belastingdienst een onderzoek inge-steld naar de waarde van de onroerende zaken ter bepaling van de stakingswinst. Getaxeerd werden een loods met binnenmanege en negen paardenboxen, met ondergrond en erf (ca. 5.600 m2).

3.8. De gebruikte landbouwgrond, groot 4.72.80 ha, de inventa-ris en de paarden gaan voor boekwaarden naar privé, nu deze boekwaarden overeenkomen met de waarde in het economische ver-keer. De hoogte van de stakingswinst ad € 37.298 staat niet ter discussie.

3.9. Tijdens een gesprek op 21 oktober 1993 met belanghebbende op het belastingkantoor is belanghebbende te kennen gegegeven dat de bron van inkomen een probleem vormt. Gesteld is dat het resultaat binnen drie à vier jaar toch wel positief diende te zijn om te kunnen blijven spreken van een bron van inkomen.

3.10. Bij de start van de onderneming in 1991 zijn twee fokmer-ries vanuit privé ingebracht. Op het moment van de controle waren deze merries 19 en 21 jaar oud en aan hun laatste veulens toe.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de paardenhoude-rij van belanghebbende in 2001 nog een bron van inkomen vormt, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontken-nend beantwoordt.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak waarvan beroep alsmede tot vermindering van de aanslag tot een naar belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.883.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of objectief bezien van de paardenhouderij redelijkerwijs in de toekomst positief resultaat was te verwachten.

6.2. Op grond van de vaststaande feiten en omstandigheden en in aanmerking genomen hetgeen de Inspecteur heeft gesteld, met name dat vanaf de aanvang van de activiteiten in 1991 tot aan het jaar 2001 toe het resultaat steeds negatief is geweest, moet de in 6.1 vermelde vraag naar het oordeel van het Hof ontkennend worden beantwoord. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

6.3. Vaststaat dat belanghebbende in 1993 tijdens een gesprek door de Inspecteur te kennen is gegeven dat de bron van inkomen een probleem vormt en dat het resultaat binnen drie à vier jaar positief diende te zijn om te kunnen blijven spreken van een bron van inkomen. Daarvan uitgaande is het niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel dat de Inspecteur bij de behande-ling van de aangifte voor het jaar 2001 een onderzoek heeft laten instellen naar de aanwezigheid van een bron van inkomen en dat hij zich aan de hand van de resultaten van dat onderzoek daaromtrent een oordeel heeft gevormd. Na dat gesprek diende belanghebbende immers erop bedacht te zijn dat, na ommekomst van die periode van drie à vier jaar, die beoordeling ieder jaar zou kunnen plaatsvinden en dat de uitkomst daarvan zou kunnen zijn dat de Inspecteur zich op het standpunt zou stellen dat niet langer sprake is van een bron van inkomen.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Tijnagel, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 12 oktober 2005.

(Postema) (Tijnagel)

Aangetekend aan

partijen verzonden:

Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet (opnieuw) beroep in cassatie worden ingesteld.

De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft inge-steld, kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze schriftelijke uit-spraak de gronden van het eerder ingestelde beroep in cassatie verstrekken of aanvullen. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlan-den (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.