Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-01-2006, AV1316, BK-05/00138
Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-01-2006, AV1316, BK-05/00138
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 11 januari 2006
- Datum publicatie
- 8 februari 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2006:AV1316
- Zaaknummer
- BK-05/00138
- Relevante informatie
- Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 30-03-2024 tot 01-01-2025] art. 15.33
Inhoudsindicatie
Afvalstoffenheffing. Beroep gegrond. Belanghebbende had in het studentenhuis niet de beschikking over een gedeelte dat blijkens zijn indeling en inrichting is bestemd om als afzonderlijk geheel door een particuliere huishouding te worden gebruikt en ook als zodanig wordt gebruikt. Er is derhalve geen sprake van een perceel in de zin van de Verordening waarvan kan worden gezegd dat belanghebbende degene is die daarvan gebruik maakt.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde meervoudige belastingkamer
11 januari 2006
nummer BK-05/00138
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente P, betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de afvalstoffenheffing van de gemeente P opgelegd ten bedrage van ? 97.
1.2 De Inspecteur heeft het tegen de aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van ? 37. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de zevende enkelvoudige belastingkamer van het Gerechtshof van 28 september 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur wel, doch belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 25 augustus 2005, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
2.3 Vervolgens is de zaak verwezen naar de derde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof.
2.4 De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 30 november 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur wel, doch belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 oktober 2005, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens op 25 november 2005 door de griffier geraadpleegde informatie van TPG-Post, die in het dossier is gevoegd, is de vorenbedoelde brief op 28 oktober 2005 aan de geadresseerde uitgereikt.
2.5 Van het verhandelde op beide zittingen is proces-verbaal opgemaakt.
3. Verordening
3.1 De raad van de gemeente P heeft in zijn openbare vergadering van 20 april 2004 de "Verordening afvalstoffenheffing 2004" (hierna: de Verordening) vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op 29 mei 2004 bekendgemaakt in een plaatselijk huis-aan-huisblad, onder de vermelding dat de Verordening kostenloos voor een ieder ter inzage ligt in de bibliotheek van het stadhuis en in de bibliotheek van het Stadsbouwhuis en dat daar afschriften van verkrijgbaar zijn. De Verordening is op 30 mei 2004 in werking getreden. De tekst van de Verordening behoort in kopie tot de stukken van het geding.
3.2 De tekst van de artikelen 1 tot en met 5 en 7 van de Verordening luidt, voor zover thans van belang als volgt:
"Artikel 1
Begripsbepalingen
1. Deze verordening verstaat onder:
a. perceel: een gebouwde onroerende zaak - of een gedeelte ervan - dat blijkens indeling en inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel door een particuliere huishouding te worden gebruikt en ook als zodanig wordt gebruikt; Met perceel worden gelijkgesteld: (...).
2. (...).
Artikel 2
Aard van de belasting en belastbaar feit
1. Onder de naam "afvalstoffenheffing" wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (Stb. 1994,80).
2. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het feitelijke gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Artikel 3
Belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:
a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel;
b. ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.
3. (...).
Artikel 4
Maatstaf van heffing en belastingtarief
1. De belasting bedraagt per belastingjaar, per perceel:
indien dat perceel wordt gebruikt door:
a. één persoon ? 0,00;
b. twee of meer personen ? 0,00.
2. De belasting bedraagt in geval van het incidenteel aan de openbare weg aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen anders dan op de daarvoor aangewezen wijze, dagen, tijden en plaatsen als bedoeld in artikel 16 tot en met 21 van de Afvalstoffenverordening 1999 per collo ? 97,-.
Artikel 5
Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 7
Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
1. (...)
(...)
5. De belasting bedoeld in artikel 4, lid 2 is verschuldigd bij aanvang van het incidenteel afhalen zoals omschreven in artikel 4, lid 2.
6. (...)."
4. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
4.1 Op maandag 5 juli 2004 om 10.32 uur heeft een ambtenaar van de sector Stadstoezicht van de gemeente P aldaar op de a-gracht ter hoogte van huisnummer 24 huisvuilzakken met huishoudelijke afvalstoffen aangetroffen en die huisvuilzakken voor onderzoek meegenomen.
4.2 In een van die huisvuilzakken is een envelop van Zorg en Zekerheid en een brief van de Fortis Bank aangetroffen, beide met vermelding van belanghebbende als de geadresseerde op het adres a-gracht 24, te P. Bij controle van deze gegevens in de Gemeentelijke basisadministratie, bleken die daarmee in overeenstemming te zijn.
4.3 Bij besluit van 15 september 1998, nr. 98.0763, van het college van burgemeester en wethouders van P, bekend gemaakt op 18 september 1998 en in werking getreden op 26 september 1998, gold voor deze locatie dat huisvuilzakken op dinsdag en op vrijdag dienen te worden aangeboden, en wel voor 7.00 uur of op een zodanig tijdstip dat het afval door de inzamelwagen kan worden ingezameld. Belanghebbende was hiermee bekend.
4.4 In verband met het vorenstaande heeft de Inspecteur de onderwerpelijke aanslag aan belanghebbende opgelegd.
4.5 Het adres a-gracht 24 is een studentenhuis ten aanzien waarvan de gemeente P ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer verplicht is huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen. Destijds huurde en bewoonde belanghebbende daar een kamer, waarbij zij het gebruik van keuken, toilet en andere sanitaire voorzieningen moest delen met bewoners van andere kamers in het studentenhuis (hierna: medebewoners). In de gemeenschappelijke keuken hing een rooster met de data waarop en door wie het huisvuil moest worden buitengezet.
4.6 Aan enkele medebewoners is eveneens een aanslag als de onderhavige opgelegd voor eveneens op 5 juli 2004 aangetroffen huishoudelijk afval, dat van hen afkomstig was. Op 24 augustus 2005 heeft het Hof in twee zaken dienaangaande mondeling uitspraak gedaan, waarbij de desbetreffende aanslagen zijn vernietigd. Het betreft de zaken met de kenmerken BK-04/03849 en BK-04/04354. Tegen die uitspraken is beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, alwaar die zaken zijn geregistreerd met de nummers 42.659 en 42.658.
5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
5.1 In geschil is of de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
5.2 Belanghebbende stelt dat de onderwerpelijke huisvuilzak niet door haar, en bovendien bij haar afwezigheid en buiten haar medeweten, aan de openbare weg ter inzameling is aangeboden. Dat er in de huisvuilzak papieren met haar gegevens zijn aangetroffen, berust op louter toeval. Als zij zelf de huisvuilzakken buiten zet, doet zij dat steeds op een tijdstip als is voorgeschreven. Daarom begrijpt zij niet dat aan haar de aanslag is opgelegd. In haar visie zou de aanslag moeten zijn opgelegd aan degene die de huisvuilzak op een ander tijdstip dan is voorgeschreven, heeft buitengezet. Zij concludeert tot vernietiging van de aanslag.
5.3 De Inspecteur heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat belanghebbende op 5 juli 2004, ten tijde van het aantreffen van de zakken met huishoudelijke afvalstoffen, afwezig was. De huisvuilzak bevatte afvalstoffen die van belanghebbende afkomstig zijn. Zij is er zelf verantwoordelijk voor dat haar huishoudelijke afvalstoffen met inachtneming van de desbetreffende voorschriften ter inzameling worden aangeboden. Deze verantwoordelijkheid blijft bestaan, ook al worden haar afvalstoffen feitelijk door een ander ter inzameling aangeboden. Mitsdien is de Inspecteur van mening dat de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
5.4 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
6. Beoordeling van het beroep
6.1 De Inspecteur is, naar het Hof begrijpt, onder meer van opvatting dat een aanslag als de onderhavige kan worden opgelegd aan degene van wie de huishoudelijke afvalstoffen, welke anders dan op de aangewezen wijze, dagen, tijden en plaatsen ter inzameling zijn aangeboden, afkomstig zijn.
6.2 Volgens de tekst van de Verordening is:
- de gebruiker in de zin van artikel 3
- van een perceel als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
degene aan wie een aanslag in de afvalstoffenheffing moet worden opgelegd. Aan deze bepalingen kan bij de aanwijzing van de belastingplichtige niet worden voorbijgegaan.
De toepasselijkheid van artikel 4, tweede lid, van de Verordening, welk artikellid ziet op de heffingsmaatstaf en het tarief, betekent dan ook niet dat een aanslag kan worden opgelegd aan een ander dan degene die op grond van artikel 3 in verbinding met artikel 1, eerste lid, van de Verordening als belastingplichtige is aan te merken.
6.3 Nu belanghebbende stelt dat de aanslag aan een ander had moeten worden opgelegd, brengt een redelijke verdeling van de stelplicht en de bewijslast mee dat de Inspecteur feiten en omstandigheden stelt, en bij betwisting door de wederpartij aannemelijk maakt, op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de aanslag terecht aan belanghebbende en niet aan een ander is opgelegd.
6.4 Vast staat dat belanghebbende in het studentenhuis slechts kon beschikken over een eigen kamer en dat zij het gebruik van keuken, toilet en andere sanitaire voorzieningen moest delen met medebewoners.
6.5 In dit verband heeft de Inspecteur ter zitting nader het standpunt ingenomen dat belanghebbende als kamerbewoonster in het studentenhuis gebruikster was van een perceel in de zin van de Verordening.
6.6 De Inspecteur heeft in verband met dit standpunt geen feiten en omstandigheden gesteld omtrent de indeling en de inrichting van het gedeelte van het studentenhuis, dat door hem wordt beschouwd als het bij belanghebbende in gebruik zijnde perceel in de zin van de Verordening.
6.7 Uitgaande van hetgeen daaromtrent in deze zaak vast staat, komt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende in het studentenhuis niet de beschikking had over een gedeelte dat blijkens zijn indeling en inrichting is bestemd om als afzonderlijk geheel door een particuliere huishouding te worden gebruikt en ook als zodanig wordt gebruikt. Derhalve is er te dezen geen sprake van een perceel in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a, van de Verordening, waarvan kan worden gezegd dat belanghebbende degene is die daarvan gebruik maakt in de zin van artikel 3 van de Verordening.
6.8 Belanghebbende is derhalve niet aan te merken als een belastingplichtige aan wie de aanslag kan worden opgelegd. Het beroep slaagt. De bestreden uitspraak en de aanslag kunnen niet in stand blijven.
7. Proceskosten en griffierecht
7.1 Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende dergelijke kosten heeft gemaakt.
7.2 Wel dient het voor deze zaak gestorte griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.
8. Beslissing
Het Gerechtshof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep, alsmede de aanslag, en
- gelast de gemeente P het voor deze zaak gestorte griffierecht van ? 37 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Vierhout en Van Rij. De beslissing is op 11 januari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van Riel)
(Schuurman)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
??
nummer BK-05/00138 blz. 6/8