Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-02-2006, AV4251, BK-05/00604

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-02-2006, AV4251, BK-05/00604

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
28 februari 2006
Datum publicatie
10 maart 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2006:AV4251
Zaaknummer
BK-05/00604
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:9

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is door de Insp. ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in bezwaar. Het Hof heeft– evenals de rechtbank – geen reden te twijfelen aan de verklaring van belanghebbende dat het bezwaarschrift tijdiig in de brievenbus van het kantoor van de Inspecteur is gedeponeerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

28 februari 2006

nummer BK-05/00604

UITSPRAAK

op het hoger beroep van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 5 augustus 2005, nummer AWB 05/716, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. Met dagtekening 19 november 2004 is aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.743.

1.2. Belanghebbende heeft tegen die aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van de Inspecteur is hij wegens termijnover-schrijding niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar.

1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank 's Gravenhage. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.916 met vergoeding van het griffie-recht door de Staat.

2. Geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank bij het Gerechtshof hoger beroep ingesteld.

2.2. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 7 februari 2006, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

Bij brief van 11 december 2004 heeft belanghebbende tegen de in 1.1 vermelde aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is niet per post verzonden. Belanghebbende heeft dit geschrift in de brievenbus van het kantoor van de Inspecteur gedeponeerd. Op het bezwaarschrift is door een medewerker van de postkamer van het kantoor van de Inspecteur een stempel gedrukt met de datum: 11 januari 2005.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Tussen partijen is primair in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in het be-zwaar is verklaard.

4.2. De rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep van belang – het volgende geoordeeld. Gelet ook op de door belanghebbende ter zitting gegeven toelichting, acht de rechtbank de verkla-ringen van belanghebbende geloofwaardig en heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat het bezwaarschrift op 11 december 2004 in de brievenbus van het kantoor van de Inspecteur is gedeponeerd. Gelet daarop heeft de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende het bezwaar tijdig heeft ingediend en dat de omstandigheid dat het bezwaar eerst op of de dag na 11 januari 2005 door de Inspecteur is gestempeld als zijnde per die datum ingekomen, daaraan niet afdoet.

4.3. De grief van de Inspecteur is tegen laatstvermeld oordeel gericht en houdt in dat, naar het oordeel van de Inspecteur, de rechtbank geen rekening heeft gehouden met hetgeen de Inspec-teur ter zitting heeft verklaard omtrent de brievenbus, de weg van de brievenbus naar de postkamer en de poststempel en dat hij – gelet op die verklaring - niet geloofwaardig acht dat een envelop gedurende 31 dagen zoek raakt.

4.4. Na afweging van hetgeen partijen over en weer hebben aan-gevoerd, heeft het Hof – evenals de rechtbank – geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van belanghebbende dat het bezwaarschrift op zaterdag 11 december 2004 in de brie-venbus van het kantoor van de Inspecteur is gedeponeerd. Het Hof heeft hierbij mede de door de Inspecteur beschreven gang van zaken met betrekking tot de ontvangst en de behandeling van in de brievenbus van het belastingkantoor te R gedeponeerde poststukken in aanmerking genomen. Naar het oordeel van het Hof sluit die gang van zaken niet de mogelijkheid uit dat een post-stuk tijdelijk in het ongerede kan geraken en dat het als ge-volg daarvan wordt afgestempeld op een datum die ligt na de datum waarop het poststuk in werkelijkheid is ingekomen.

4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het Hof de uitspraak van de rechtbank juist acht, zodat het deze met verbetering van de gronden dient te bevestigen.

5. Proceskosten en griffierecht

5.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien gesteld noch gebleken is dat belang-hebbende dergelijke kosten heeft moeten maken.

5.2. Nu de Inspecteur hoger beroep heeft ingesteld en de uit-spraak van de rechtbank in stand blijft, zal door de griffier van het Hof van de Staat een griffierecht worden geheven van € 414.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak waarvan hoger beroep.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Van Walder-veen en Engel. De beslissing is op 28 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Postema) (Tijnagel)

Aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instel-len bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.