Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-02-2006, AV8605, BK-04/00903

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-02-2006, AV8605, BK-04/00903

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
21 februari 2006
Datum publicatie
5 april 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2006:AV8605
Zaaknummer
BK-04/00903

Inhoudsindicatie

IB/PVV 1999; Verschil WEV en WEVAB bij verkoop landbouwgrond

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

21 februari 2006

nummer BK-04/00903

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, P, betreffende na te noemen aanslag.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 83.970.

1.2. Het tegen de aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 37. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 10 januari 2006, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn partijen verschenen.

2.3. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende, geboren in jaartal en gehuwd, nam in het onderhavige jaar deel in een commanditaire vennootschap. Deze vennootschap heeft ten doel de productie van en de handel in agrarische producten.

3.2. Blijkens een onderhandse akte heeft belanghebbende op 15 juni 1999 de onroerende zaak, in de akte omschreven als: de (woon)boerderij met aangebouwde schuur, siertuin, bouw-, weiland en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend als (...) ter grootte van 2.35.10 ha, aan een niet-agrariër verkocht voor een bedrag van ƒ 950.000, kosten koper. In de akte is bepaald dat de feitelijke levering plaatsvindt geheel vrij van huur. Verder is bepaald dat de koper voornemens is de onroerende zaak te gebruiken als woonhuis. Na de aankoop heeft de koper de boerderij ingrijpend verbouwd en is van het omliggende akkerbouwland weiland gemaakt, waarop hij paarden houdt.

3.3. Van de in 3.2 bedoelde onroerende zaak had belanghebbende een perceel landbouwgrond ter grootte van 2.20.10 ha en een schuur met erf en ondergrond aan de in 3.1 bedoelde vennootschap ter beschikking gesteld. De grond had belanghebbende in 1997 aangeschaft voor een bedrag van ƒ 91.106 en de schuur eveneens in dat jaar voor ƒ 104.994. Deze onroerende zaken behoorden tot belanghebbendes (buitenvennootschappelijk) ondernemingsvermogen. Het bij deze onroerende zaken gelegen woonhuis van belanghebbende had hij tot zijn privé-vermogen gerekend.

3.4. Op verzoek van belanghebbende heeft makelaar A in mei 2000 een uitsplitsing van de koopsom gemaakt. Deze uitsplitsing luidt als volgt:

'a) waarde in het economisch verkeer (WEV) woongedeelte f. 250.000,-

aangebouwde en losse schuren - 98.000,-

1000 m2 erf en tuin 375.000,-

overig land - 225.000,-

f. 948.000,-

b) waarde in het economisch verkeer met agrarische bestemming (WEVAB)

woongedeelte f. 250.000,-

tuin + ondergrond 500 m2 - 175.000,-

schuren - 88.000,-

erf en ondergrond 1000 m2 - 90.000,-

overige grond 22010 m2 x f. 11,- - 242.110,-

f. 845.110,-'

3.5. Belanghebbende heeft de bij de verkoop van de grond

behaalde boekwinst als volgt berekend:

verkoopprijs grond ƒ 225.000

boekwaarde - 91.106

boekwinst ƒ 133.894.

3.6. Bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar, welke uitkwam op een belastbaar inkomen van ƒ 18.056, heeft belanghebbende voormelde boekwinst met een beroep op de landbouwvrijstelling niet tot de winst uit onderneming gerekend.

3.7. Naar aanleiding van de aangifte heeft op verzoek van de Inspecteur een taxateur van de afdeling waardeonderzoek van de Belastingdienst/Ondernemingen P een oordeel gegeven over de uitsplitsing van de koopsom. Het desbetreffende taxatierapport luidt voor zover hier van belang als volgt:

'Ondergetekende (...) Verklaart op 16 september 2002 ter plaatse te hebben opgenomen en gewaardeerd de hierna te melden onroerende zaak.

(...)

De onroerende zaak betreft een voormalige boerderij bestaande uit een woonhuis met aangebouwde schuur, vrijstaande schuur, ondergrond, erf, tuin en weiland staande en gelegen aan de a-straat te Z.

Kadastraal bekend als gemeente Z, sectie .. nummer .., groot 2.35.10 ha.

(...)

Doel van de taxatie is de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer vrij opleverbaar per 15 juni 1999 in verband met verkoop.

Na het geheel te hebben opgenomen en rekeninghoudend met alle factoren, die op de waardebepaling van invloed kunnen zijn, bedraagt de waarde in het economisch verkeer vrij opleverbaar

per 15 juni 2000 WEVAB WEV

Woonhuis f. 270.000,-- f.270.000,--

600m2 woonkavel f. 105.000,-- f 210.000,--

schuren f. 90.000,-- f. 90.000,--

1400m2 ondergrond/erf f. 40.000,-- f.105.000,--

2.15.10 ha weiland f. 195.000,-- f.270.000,--

Totaal f. 700.000,-- . 945.000,--

(...)'

3.8. Bij de vaststelling van de aanslag heeft de Inspecteur de aangegeven winst met het verschil van ƒ 75.000 tussen de WEV en de WEVAB van de 2.15.10 ha grond verhoogd. Het belastbare inkomen heeft hij als volgt vastgesteld:

aangegeven belastbaar inkomen ƒ 18.056

- meer winst (minder landbouwvrijstelling) - 30.000

- meer winst (hogere WEV) - 45.000

- hogere toevoeging oudedagsreserve - 9.000

- meer te verrekenen verlies - 86

vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 83.970.

3.9. Tegen voormelde correctie van de winst met in totaal ƒ 75.000 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. In het kader van de behandeling van het bezwaarschrift heeft de Inspecteur de taxateur van de Belastingdienst om commentaar gevraagd. Bij brief van 2 juli 2003 heeft de taxateur het volgende aan de Inspecteur meegedeeld:

'Naar aanleiding van uw brief d.d. 17 juni 2003 inzake bovengenoemde taxatie heb ik het taxatiedossier opnieuw doorgenomen.

Ik heb alle onderdelen opnieuw tegen het licht gehouden en kom niet tot een ander waarde oordeel.

De splitsing van de makelaar komt op mij vreemd over. Het begint al met de oppervlakte van de ondergrond/erf en tuin in de WEV situatie staat hiervoor 1000m2 vermeld.

In de WEVAB situatie gaat het over 1500m2.

Wat betreft de situatie van het land deze komt nog vreemder over. Ik moet het nog voor de eerste keer meemaken, dat land in de WEVAB (fictieve waarde die een agrarier zou betalen) hoger uitkomt dan wat een particulier er voor zou betalen.

De gangbare agrarische waarde lag voor een dergelijke huiskavel op de peildatum rond de f. 90.000,-- per ha.

Voor particulier gebruik als b.v. paardenweide was de prijs f. 125.000,-- per ha.

Mijn advies taxatie handhaven op de door mij vastgestelde splitsing.'

3.10. Dit commentaar heeft de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende toegezonden.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is primair in geschil het antwoord op de vraag of een verschil is te constateren tussen de WEV en de WEVAB bij de verkoop van de landbouwgrond die bij de in 3.2 bedoelde transactie heeft plaatsgevonden, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is subsidiair in geschil het antwoord op de vraag op welk bedrag dit verschil moet worden gesteld.

4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan de door hen in de gedingstukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd.

5. Conclusies van partijen

5.1.Het beroep van belanghebbende strekt tot een vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 18.056.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Met het in 3.7 bedoelde taxatierapport heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof voldoende aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de in 3.2 bedoelde verkoop de WEV en de WEVAB van de 2.15.10 ha landbouwgrond die van die verkoop deel uitmaakte, op de in het rapport vermelde bedragen moeten worden gesteld en dat mitsdien het verschil tussen die bedragen ƒ 75.000 beliep.

6.2. Met het door belanghebbende overgelegde taxatierapport van makelaar A heeft hij het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. In het in 3.9 vermelde commentaar heeft de taxateur van de Belastingdienst opmerkingen gemaakt over een tweetal - naar zijn opvatting - vreemde aspecten die in dat taxatierapport voorkomen, te weten dat bij een vergelijking van de WEV en de WEVAB van de verkochte onroerende zaak niet van een gelijk oppervlak van ondergrond, erf en tuin is uitgegaan en dat de WEVAB van het perceel landbouwgrond hoger uitkomt dan de WEV van die grond. Dit laatste is naar de mening van de taxateur ongebruikelijk. Ook naar 's Hofs oordeel roept het door belanghebbende overgelegde taxatierapport vragen op die de makelaar desgevraagd ter zitting niet, althans niet op bevredigende wijze, heeft kunnen beantwoorden. Mede gelet daarop acht het

Hof dit rapport onvoldoende voor het leveren van evenbedoeld tegenbewijs.

6.3. Aan het in 6.1 gegeven oordeel kan niet afdoen dat de taxatie door de Belastingdienst ruim twee en een half jaar na de transactie heeft plaatsgevonden en dat het pand in de tussentijd ingrijpend is verbouwd. Uit het daarvan opgemaakte taxatierapport blijkt immers dat de taxatie is geschied naar de situatie ten tijde van de verkoop per 15 juni 1999. Nu het hier uitsluitend gaat om de waardering van de WEV en de WEVAB van de verkochte landbouwgrond, valt voorts niet zonder meer in te zien dat de omstandigheid dat het pand intussen ingrijpend was verbouwd van invloed is op de waardering van die grond. Bijzondere omstandigheden waarom dit hier anders zou zijn, zijn gesteld noch gebleken.

6.4. Aan voormeld oordeel doet evenmin af de omstandigheid dat de landbouwgrond is geëgaliseerd en opnieuw is gedraineerd en dat daarvan weiland is gemaakt. Naar de Inspecteur heeft gesteld en het Hof aannemelijk acht, bestaat er geen verschil in waarde tussen akkerbouwland en weiland, omdat akkerbouwland na inzaaien met gras tot weiland kan worden omgevormd, terwijl andersom weiland na omploegen weer voor akkerbouw geschikt kan worden gemaakt. Feiten en omstandigheden waarom zulks in dit geval anders zou zijn, zijn gesteld noch gebleken.

6.5. Ook de omstandigheid dat de Inspecteur bij de berekening van het verschil tussen de WEV en de WEVAB van de landbouwgrond is uitgegaan van een oppervlakte van 21.510 m², terwijl belanghebbende 22.010 m² in aanmerking heeft genomen, kan aan voormeld oordeel niet afdoen. Indien laatstvermelde oppervlakte tot uitgangspunt zou zijn genomen, zou dat bij de door de Inspecteur in aanmerking genomen bedragen per m² immers tot een groter verschil tussen de WEV en de WEVAB hebben geleid dan thans in geschil is. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de Inspecteur van een onjuiste oppervlakte is uitgegaan, heeft hij bij deze stelling dan ook geen belang.

6.6. De eerst ter zitting door belanghebbende aangevoerde stelling dat nog steeds op een deel van het perceel wordt geteeld, heeft de Inspecteur weersproken en vindt ook overigens geen steun in de stukken van het geding. Het Hof acht die stelling dan ook niet aannemelijk gemaakt.

6.7. Op grond van het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Savelbergh en Van Walderveen, in tegenwoordigheid van de gerechtsauditeur

mr. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 21 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Van de Vijver) (Tijnagel)

Aangetekend aan

Partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

??

nummer BK-04/00903 blz. 7