Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-04-2006, AW3872, 04/03530
Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-04-2006, AW3872, 04/03530
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 12 april 2006
- Datum publicatie
- 26 april 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2006:AW3872
- Zaaknummer
- 04/03530
Inhoudsindicatie
IB 2002. Vermogensetikettering. Belanghebbende koopt bedrijfsterrein met pand dat hij slechts voor de helft nodig heeft voor zijn onderneming. Andere helft van het terrein wordt verkocht. Verkochte helft is niet gebruikt in de onderneming en aannemelijk is dat belanghebbende nimmer de intentie heeft gehad om die helft als zodanig te gebruiken. Belanghebbende mocht die helft derhalve tot privevermogen rekenen. Verkoopwinst onbelast.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
zevende enkelvoudige belastingkamer
12 april 2006
nummer BK-04/03530
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zittingen van het Gerechtshof van 26 oktober 2005 en van
29 maart 2006, beide gehouden te Middelburg. Ter beide zittingen zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde mr. B, alsmede mr. C en D namens de Inspecteur.
Beslissing
Het Gerechtshof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ? 30.831,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op ? 1.449, en
- gelast de Staat der Nederlanden deze kosten en het voor deze zaak gestorte griffierecht van ? 37 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende exploiteert een machinefabriek en is als zodanig ondernemer in de zin van artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet).
2. In verband met de verplaatsing van zijn onderneming naar Z heeft belanghebbende in mei 2001 in één koop een stuk grond met bedrijfsgebouwen aan de a-weg 1 te Z (hierna: A-weg 1) gekocht voor een bedrag van ƒ 500.000. De aankoop is gefinancierd door middel van één hypothecaire geldlening bij de Rabobank. A-weg 1 heeft een oppervlakte van 7.375 m2 en heeft de bestemming bedrijfsterrein. A-weg 1 was slechts als één geheel te koop.
3. Belanghebbende behoefde voor zijn bedrijfsvoering slechts ongeveer de helft van A-weg 1 met een daarop staand bedrijfsgebouw.
4. De verhuizing van de onderneming leidde in 2001 en 2002 tot liquiditeitsproblemen in de onderneming. Om die reden heeft belanghebbende in 2002 een braakliggend en tot dusver niet gebruikt deel van A-weg 1, groot 3.267 m2 , verkocht aan een derde. De verkoop leverde een opbrengst (na aftrek van kosten) op van ? 131.741, welk bedrag is aangewend in de onderneming. Bij het vaststellen van aanslag heeft de Inspecteur ter zake van de verkoop een bedrag van (? 131.741 - ? 84.176 =) ? 47.565 tot de winst uit onderneming gerekend, hetgeen tevens heeft geleid tot een vermindering van de zelfstandigenaftrek met ? 1.744.
5. Het verkochte deel van A-weg 1 en een daarmee samenhangend deel van de hypothecaire schuld zijn niet opgenomen op de balans per ultimo 2001, maar zijn - beide voor een bedrag van ƒ 185.000 - overgeboekt naar het privé-vermogen. In de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 is per 1 januari 2002 noch per 31 december 2002 enige, onderdeel van A-weg 1 uitmakende, grond of hypothecaire schuld tot de heffingsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3) gerekend. Na de hiervoor vermelde verkoop in 2002 is de eerder naar het privé-vermogen overgeboekte hypothecaire schuld tot een bedrag van ? 81.651 ingebracht in de onderneming.
6. In de vorenvermelde feiten ligt besloten dat belanghebbende A-weg 1 heeft verworven met het oog op de belangen van zijn onderneming, terwijl vaststaat dat hij A-weg 1 slechts met inbegrip van het nadien verkochte deel kon verkrijgen. Voorts staat vast dat dit deel nimmer is aangewend ten behoeve van belanghebbendes onderneming. Verder is gesteld noch gebleken dat belanghebbende reeds ten tijde van de aankoop van A-weg 1 het voornemen had een deel daarvan door te verkopen.
7. Met inachtneming van hetgeen onder 6 is overwogen en na afweging van hetgeen partijen daaromtrent hebben aangevoerd, is het Hof op grond van zijn waardering van de bewijsmiddelen van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat hij van meet af aan de bedoeling heeft gehad om het later verkochte deel van A-weg 1 niet in de onderneming maar in privé - door verhuur of anderszins - te exploiteren. Dit brengt mee dat de aankoop van A-weg 1 niet uitsluitend is geschied met het oog op de belangen van de onderneming. Onder deze omstandigheden heeft belanghebbende het verkochte deel tot het privé-vermogen kunnen rekenen. Het andersluidende primaire en subsidiaire standpunt van de Inspecteur faalt.
8. Aan dit oordeel doet niet af de wijze waarop een en ander administratief en in de aangiften is verwerkt. Evenmin acht het Hof doorslaggevend dat van belanghebbendes plannen tot exploitatie van het verkochte deel niets is terechtgekomen. De omstandigheid dat na de aankoop van A-weg 1 voor belanghebbende financiële problemen ontstonden die hem uiteindelijk dwongen tot verkoop van het bewuste deel, staat er niet aan in de weg dat belanghebbende redelijkerwijs kon verwachten dat deel op de hiervoor onder 7 weergegeven wijze te gaan exploiteren.
9. De slotsom is dat de hiervoor onder 4 genoemde correcties moeten vervallen. Nu de bij de aanslagregeling aangebrachte correcties met betrekking tot de WAZ kennelijk niet in geschil zijn, dient het belastbare inkomen uit werk en woning nader te worden vastgesteld op ? 30.831.
10. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op
? 1.449 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (3 punten à ? 322 x 1,5 (gewicht van de zaak)). Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Schuurman. De beslissing is op 12 april 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Holdert)
(Schuurman)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.