Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-03-2006, AW4597, BK-04/01398
Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-03-2006, AW4597, BK-04/01398
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 17 maart 2006
- Datum publicatie
- 6 juli 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2006:AW4597
- Zaaknummer
- BK-04/01398
Inhoudsindicatie
aansprakelijkheidsstelling loonbelasting en premie volksverzekeringen
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede meervoudige belastingkamer
17 maart 2006
nummer BK-04/01398
UITSPRAAK
op het beroep van de vennootschap onder firma A tegen de uitspraak van de Ontvanger, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/
Rijnmond, betreffende de na te noemen beschikking inzake aansprakelijkstelling.
1. Aansprakelijkstelling en bezwaar
1.1. Bij beschikking, gedagtekend 10 december 2003, is belanghebbende voor een bedrag van ? 2.597,52 aansprakelijk gesteld ter zake van een niet (volledig) betaalde naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen ten name A. Door de hoogte van de schuld is de aansprakelijkheid beperkt tot ? 2.100,38.
1.2. Het door belanghebbende tegen de beschikking gerichte bezwaar is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van ? 273. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 februari 2006, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende exploiteert een tomatenkwekerij. In de jaren 1999 en 2000 heeft belanghebbende werknemers ingeleend A, die als zelfstandig ondernemer een agrarisch loonbedrijf exploiteerde.
3.2. Aan Ais ten aanzien van (een aantal van) zijn werknemers een naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen over de jaren 1999 en 2000 opgelegd. Omdat in de administratie van A loonbelastingverklaringen en identiteitsbewijzen van de werknemers ontbreken, ongeldig of vervalst zijn, is de nageheven belasting berekend met toepassing van het anoniementarief van artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964.
3.3. De naheffingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van de bevindingen van een bij A ingesteld boekenonderzoek. Daarbij is gebleken dat niet op de vereiste wijze de identiteit van de werknemers heeft vastgesteld. Een kopie van het controlerapport d.d. 15 april 2002 behoort tot de stukken van het geding.
3.4. a is op 9 juli 2002 failliet verklaard. Het faillissement van A is omgezet in een wettelijke schuldsanering. A is in gebreke gebleven de naheffingsaanslag te voldoen.
3.5. Belanghebbende is bij de onderwerpelijke beschikking aansprakelijk gesteld voor (een deel van) de door A niet betaalde naheffingsaanslag over de periode 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999. De aansprakelijkstelling, die primair is gegrond op artikel 34 van de Invorderingswet 1990 en subsidiair op artikel 35 van die wet, beloopt een bedrag van ? 2.597,52. Door de hoogte van de schuld is de aansprakelijkheid beperkt tot ? 2.100,38. Belanghebbendes bezwaar tegen de aansprakelijkstelling is door de Ontvanger afgewezen.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht voor een belastingbedrag van ? 2.597,52 aansprakelijk is gesteld, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Ontvanger bevestigend beantwoordt.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging dan wel matiging van de beschikking.
5.2. De Ontvanger heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Het Hof is van oordeel dat de aansprakelijkstelling op alle terreinen, waaronder de termijn waarbinnen de aansprakelijkstelling is geschied en de mededeling ervan aan belanghebbende, binnen de wettelijke kaders is geschied. Belanghebbende erkent dit overigens ook.
6.2. Met al hetgeen hij heeft aangevoerd, aan stukken heeft ingebracht en ter zitting heeft toegelicht, heeft de Ontvanger naar 's Hofs oordeel ruim voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt, tegenover de betwisting ervan door belanghebbende, die de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende terecht en niet tot een te hoog bedrag aansprakelijk is gesteld voor de belastingschuld van A en dat ter zake van die aansprakelijkstelling geen grond bestaat voor toepassing van de uitzondering in artikel 34, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 of van enige andere uitzondering. Het ligt alsdan op de weg van belanghebbende om tegenbewijs te leveren.
6.3. Belanghebbende heeft gesteld dat er in het jaar 1999 een viertal werknemers van A is ingeleend en heeft van deze werknemers aan de Ontvanger afschriften van de identiteitsbewijzen verstrekt. De Ontvanger heeft onbetwist gesteld dat op geen enkele wijze inzage is verkregen welke werknemer op welke dag hoeveel uren heeft gewerkt. Belanghebbende heeft verklaard dat de manurenregistratie van de onderwerpelijke jaren als gevolg van een tweetal verhuizingen niet meer beschikbaar is. Dit komt voor haar rekening en risico. Belanghebbende heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de vier door haar genoemde werknemers de werkzaamheden in 1999 hebben verricht.
Belanghebbende heeft niet het van haar te verlangen tegenbewijs geleverd.
6.4. Ook overigens is belanghebbende naar 's Hofs oordeel niet erin geslaagd feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, tegenover de betwisting ervan door de Ontvanger, op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat over de aansprakelijkstelling anders kan worden geoordeeld dan is overwogen in 6.2, dat de aansprakelijkstelling in strijd is met een beginsel van behoorlijk bestuur of enige andere rechtsregel dan wel anderszins dat de Ontvanger een rechtsregel heeft geschonden of zich naar belanghebbende toe niet naar behoren zou hebben gedragen. Het Hof hecht eraan daarbij erop te wijzen dat de Ontvanger alleszins aannemelijk heeft gemaakt dat aan belanghebbende steeds alle informatie is verstrekt die nodig is om de (hoogte van de) aansprakelijkstelling te beoordelen.
6.5. Voor zover belanghebbende met de door haar ingenomen standpunten bedoelt te stellen dat de onderhavige wetgeving niet redelijk is, is het volgende van belang. Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk bepaalt dat de rechter moet rechtspreken volgens de wet en in geen geval de innerlijke waarde van de wet mag beoordelen. De bepaling houdt in dat het Hof zich dient te onthouden van het geven van een oordeel over de door belanghebbende aangevoerde grieven voorzover zij hierin aanvoert dat de onderhavige wetgeving niet redelijk is. Het zijn bezwaren die gericht behoren te zijn aan het adres van de wetgever.
6.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Sanders, Tromp en
Verhagen. De beslissing is op 17 maart 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van der Zande)
(Sanders)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
??
nummer BK-04/01398 blz. 3/5