Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-05-2006, AX8480, BK-05/00652

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-05-2006, AX8480, BK-05/00652

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
31 mei 2006
Datum publicatie
14 juni 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2006:AX8480
Zaaknummer
BK-05/00652
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 228

Inhoudsindicatie

Algemene wet bestuursrecht artt. 6:11 en 6:15; verschoonbare termijnoverschrijding. Belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen aanslagen in de precariobelasting; beginselen van behoorlijk bestuur; verwijtbare nalatigheid van de zijde van de Inspecteur. Doorzendverplichting; rechtbank verklaart zich onbevoegd en doet niettemin de zaak zelf af.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

derde meervoudige belastingkamer

31 mei 2006

nummer BK-05/00652

UITSPRAAK

op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 oktober 2005 betreffende na te noemen aanslagen.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1 Aan belanghebbende zijn door de Inspecteur P, voor de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001 aanslagen in de precariobelasting opgelegd.

1.2 Belanghebbende heeft tegen die aanslagen bezwaar gemaakt. Bij de in een geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in de bezwaren tegen de aanslagen.

1.3 Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroep inzake de voor het jaar 2000 opgelegde aanslag en het beroep inzake de overige aanslagen ongegrond verklaard.

2. Loop van het geding in hoger beroep

2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 103,--. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad

ter zitting van het Gerechtshof van 20 april 2006, gehouden

te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

Belanghebbende is bewoner van het havengebied in de gemeente Z. In dat gebied zijn 33 zogenoemde waterwoningen gebouwd. Aan bewoners van drie van die woningen zijn aanslagen in de precariobelasting opgelegd ter zake van het hebben van vaartuigen in openbaar gemeentewater. Aan de bewoners van de waterwoningen zou zijn toegezegd dat de belasting van hen niet geheven zou worden, op grond waarvan de aangeslagen bewoners zich op het vertrouwensbeginsel beriepen. De bezwaren hebben ertoe geleid dat de desbetreffende aanslagen door de Inspecteur zijn vernietigd, dan wel buiten invordering zijn gebleven of dat de betaalde belasting is teruggestort, zulks omdat naar het oordeel van de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel was geschonden doordat slechts aan de bewoners van drie van de 33 waterwoningen aanslagen waren opgelegd. Belanghebbendes woning is niet een van de waterwoningen. Voor de onderhavige jaren is hij de enige in het havengebied die uiteindelijk in de heffing is be-trokken, dan wel voor wie die heffing niet door restitutie is gevolgd. De Inspecteur heeft belanghebbende, ook nadat deze daarnaar bij de gemeente had geïnformeerd, nimmer laten weten dat hij als enige bewoner in het havengebied feitelijk in de heffing werd betrokken. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt nadat hij daarvan op de hoogte was gekomen door berichten in een krant.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1 Tussen partijen is in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar tegen de aan-slagen, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.

4.2 Belanghebbende bepleit, met een beroep op het gelijkheids-beginsel, de vernietiging van de aanslagen.

4.3 Volgens de Inspecteur dienen de uitspraken van de rechtbank bevestigd te worden. De Inspecteur meent voorts dat belang-hebbende met het instellen van beroep en hoger beroep misbruik van procesrecht heeft gemaakt en dat belanghebbende op die grond dient te worden veroordeeld in de proceskosten.

5. Overwegingen omtrent het geschil

5.1 De rechtbank heeft ten aanzien van de aanslag voor het jaar 2000 terecht overwogen dat, nu het beroep is gericht tegen een voor 1 januari 2005 gedane uitspraak op bezwaar, het Gerechtshof bevoegd is in eerste aanleg en tevens in hoogste ressort van de zaak kennis te nemen. Evenzeer terecht heeft zij zich onbevoegd verklaard. Zij heeft evenwel voorts, in strijd met dat oordeel en die beslissing, de zaak niettemin beoordeeld en op grond van die beoordeling besloten af te zien van doorzending van de zaak naar het Gerechtshof. Aldus heeft zij belanghebbende in beginsel de toegang tot de bevoegde rechter onthouden. Indien belanghebbende niet in hoger beroep was gegaan, was de zaak, in strijd met hetgeen dienaangaande wettelijk is voorgeschreven, het Hof niet ter kennis gekomen. Nu door het instellen van het hoger beroep de zaak aan het Hof is voorgelegd, zal het Hof ter voorkoming van verdere vertraging ervan afzien de rechtbank de zaak te laten doorzenden en zal het Hof de zaak thans zelf afdoen.

5.2 De dagtekening van de aanslagen voor de jaren 1998, 1999 en 2001 is niet komen vast te staan. Tussen partijen is echter niet in geschil dat deze voor elk van die aanslagen is gelegen op een zodanig tijdstip dat ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift op 3 december 2004 de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken was verstreken en dat het bezwaarschrift evenmin per brief binnen zeven weken na die dagtekening bij de Inspecteur is ingediend. De aanslag voor het jaar 2000 is gedagtekend 29 september 2000. Het bezwaarschrift tegen die aanslag is op 11 december 2000 ingediend. Het vorenstaande brengt mee dat geen van de bezwaarschriften binnen de bezwaartermijn is ingediend. Alsdan blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan uitsluitend achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

5.3 Indien een belanghebbende in staat was om binnen de wettelijke bezwaartermijn tegen een aanslag bezwaar te maken, maar dat niet heeft gedaan omdat hij daartoe binnen de bezwaartermijn geen reden had, doet zich in beginsel niet een geval voor waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Een nadien opgekomen reden kan niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt.

5.4 Indien de termijnoverschrijding het gevolg is van omstandigheden die niet de indiener persoonlijk betreffen, doch hun oorzaak vinden in het handelen of nalaten van het bestuursorgaan, kan dit de verschoonbaarheid van die overschrijding meebrengen. Van de inspecteur kan in het algemeen niet worden verlangd dat hij bij het opleggen van een aanslag de belastingplichtige wijst op mogelijke gronden voor vernietiging ervan. Dit geldt ook in gevallen waarin de aanslag weliswaar overeenkomstig de vigerende wettelijke bepalingen is opgelegd, doch vernietigbaar is wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur.

5.5 In het onderhavige geval is echter door de Inspecteur zodanig onzorgvuldig met de belangen van belanghebbende omgegaan, dat daarover te dezen anders moet worden geoordeeld. De vaststaande feiten laten immers geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende als enige bewoner van het havengebied uiteindelijk feitelijk in de heffing van de precariobelasting is betrokken, dat hij in een zowel in juridisch opzicht als feitelijk gelijke positie verkeerde als de bewoners van de 33 waterwoningen, en dat er geen rechtvaardiging bestond om belanghebbende anders te behandelen dan alle andere belastingplichtigen in het havengebied. De door de Inspecteur ter zitting vermelde omstandigheid dat belanghebbendes woning niet was gebouwd als zogenoemde waterwoning mist relevantie voor de vraag of van gelijke gevallen respectievelijk een rechtvaardiging als zojuist bedoeld sprake is. Andere omstandigheden heeft de Inspecteur in dit kader niet aangevoerd, en daarvan is ook overigens niet gebleken. Het resultaat van de handelwijze van de Inspecteur is een heffing die niet alleen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, maar bovendien met de door de overheid jegens de burger in acht te nemen zorgvuldigheid en met het verbod op willekeur. Door onder deze omstandigheden te zwijgen waar spreken geboden was, heeft de Inspecteur belanghebbende de benodigde informatie onthouden die hij behoefde om zich tegen vorenomschreven willekeurige heffing te verweren.

5.6 Nu het eerst na het verstrijken van de bezwaartermijn bij belanghebbende rijpen van het inzicht dat tot het indienen van de bezwaarschriften leidde, is veroorzaakt door verwijtbare nalatigheid aan de zijde van de Inspecteur, acht het Hof de termijnoverschrijding verschoonbaar. Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de aanslagen en zijn diens bezwaren gegrond. De aanslagen dienen te worden vernietigd.

6. Proceskosten en griffierecht

6.1 Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuurs-recht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 966,-- wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten à € 322,-- x 1,5 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

6.2 Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 37,--, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 103,-- te worden vergoed.

7. Beslissing

Het Gerechtshof

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur alsmede de aanslagen;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 966,--, onder aanwijzing van de gemeente P als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;

- gelast de gemeente P het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 140,-- aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Van Knobelsdorff, Vierhout en Schuurman. De beslissing is op 31 mei 2006 in

het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Van de Vijver) (Van Knobelsdorff)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

??

nummer BK-05/00652 blz. 6/6