Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-06-2006, AY1702, BK-04/03804

Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-06-2006, AY1702, BK-04/03804

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
29 juni 2006
Datum publicatie
7 juli 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2006:AY1702
Zaaknummer
BK-04/03804

Inhoudsindicatie

aansprakelijkheidsstelling naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen alsmede de naheffingsaanslag omzetbelasting.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede meervoudige belastingkamer

29 juni 2006

nummer BK-04/03804

UITSPRAAK

op het beroep van A te B tegen de uitspraken van de Ontvanger, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond (kantoor Rotterdam), betreffende de na te noemen beschikkingen inzake aansprakelijkstelling.

1. Aansprakelijkstelling en bezwaar

Bij beschikkingen, gedagtekend 18 juni 2004, is belanghebbende voor een bedrag van totaal ? 15.771 aansprakelijk gesteld ter zake van de niet (volledig) betaalde naheffingsaanslagen in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen en voor ? 2.890 ter zake van een niet (volledig) betaalde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, alle ten name van C Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Ontvanger bij de bestreden uitspraak de beschikking aansprakelijkheidstelling loonbelasting verminderd met ? 11.000 en de beschikking aansprakelijkstelling omzetbelasting gehandhaafd.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de uitspraken van de Ontvanger in beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van ? 37. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 juni 2006, gehouden te Den Haag. Daar is verschenen de Ontvanger. Belanghebbende, hoewel daartoe opgeroepen bij brief van 3 mei 2006, die aangetekend is verzonden aan het adres B is niet verschenen. Blijkens informatie van TPG Post is de oproep aangeboden en uitgereikt op 4 mei 2006. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C (hierna: C), opgericht op 13 september 2001, exploiteert een onderneming op het gebied van bemiddeling bij transport en expeditie. Als zodanig heeft zij drie werknemers en is zij ondernemer in de zin der Wet op de omzetbelasting 1968. Vanaf de oprichting tot en met 27 juni 2002 is de enig aandeelhouder en bestuurder in C de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C Holding B.V., van welke vennootschap belanghebbende sedert 20 september 1999 enig aandeelhouder en bestuurder is.

3.2. C heeft nimmer betalingsonmacht als bedoeld in artikel 36, lid 2, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) gemeld aan de ontvanger.

3.3. Aan C zijn in 2002 naheffingsaanslagen opgelegd, achtereenvolgens in de loonbelasting en premie volksverzekeringen met dagtekening 27 mei 2002 over het eerste kwartaal van 2002 ter grootte van ? 4.818 (enkelvoudige belasting ? 4.771 en boete ? 47) en met dagtekening 27 augustus 2002 over het tweede kwartaal van 2002 ter grootte van ? 11.550 (enkelvoudige belasting ? 11.000 en boete ? 550) en gedagtekend 29 mei 2002 over het tijdvak maart 2002 in de omzetbelasting ter grootte van ? 3.867 (enkelvoudige belasting ? 3.829 en boete ? 38).

3.4. De naheffingsaanslagen staan onherroepelijk vast en zijn geheel onbetaald gebleven.

3.5. De aandelen in het sedert 31 juli 2002 in staat van faillissement verkerende C worden op 28 juni 2002 voor ? 1 verkocht en overgedragen aan C van de stichting naar burgerlijk recht D, reden voor de Ontvanger de aansprakelijkstelling betrekking hebbende op het tweede kwartaal 2002 te verminderen met ? 11.000.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht voor een belastingbedrag van (uiteindelijk) ? 7.661 (loonbelasting ? 4.771 en omzetbelasting ? 2.890) aansprakelijk is gesteld, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Ontvanger bevestigend beantwoordt.

4.2. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen wordt verwezen naar de stukken van het geding. De Ontvanger heeft zijn standpunt ter zitting toegelicht.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de beschikking.

5.2. De Ontvanger heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden geldt belanghebbende gedurende de onderhavige tijdvakken, te weten het eerste kwartaal van 2002 voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen en de maand maart van 2002 voor de omzetbelasting, als bestuurder in de zin van artikel 36, lid 1, IW 1990 van C.

6.2. Vast staat dat C met betrekking tot deze perioden niet in staat is gebleken tot betaling van de verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting en dat dienaangaande door (belanghebbende namens) C geen mededeling is gedaan als is bedoeld in artikel 36, lid 2, IW 1990.

6.3. Dit betekent dat belanghebbende aansprakelijk is, met dien verstande dat wordt vermoed dat de niet betaling aan belanghebbende is te wijten. Belanghebbende heeft feiten noch omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, die de conclusie kunnen dragen dat het niet aan hem is te wijten dat C niet heeft voldaan aan de op haar rustende meldingsplicht als bedoeld in artikel 36, lid 2, IW 1990. Hetgeen belanghebbende in het beroepschrift te zijner verdediging heeft aangevoerd, is daartoe onvoldoende.

6.4. Voor zover de aansprakelijkstelling de omzetbelasting betreft is het Hof, gelet op HvJ EG 11 mei 2006, C-384/04 (Federation of Technological Industries), van oordeel - het tegendeel is gesteld noch gebleken - dat de regeling van artikel 36 IW 1990 de algemene rechtsbeginselen eerbiedigt, die deel uitmaken van de communautaire rechtsorde, met name het rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel.

6.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep van belanghebbenden ongegrond is.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. Tromp, Sanders en

W. Otto. De beslissing is op 29 juni 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Van de Zande) (Tromp)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

??

??

nummer BK-04/03804 blz. 2