Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-05-2006, AY7205, BK-04/00112

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-05-2006, AY7205, BK-04/00112

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
16 mei 2006
Datum publicatie
30 augustus 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2006:AY7205
Zaaknummer
BK-04/00112

Inhoudsindicatie

Waterschapsomslagen 2003; belanghebbende heeft volledig belang bij waterbeheersingstaken

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

16 mei 2006

nummer BK-04/00112

UITSPRAAK

op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z tegen de uitspraak van de ambtenaar, belast met de heffing van belastingen van het waterschap P (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen aanslagen in de waterschapsomslagen.

1. Aanslagen en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2003 op twee aanslagbiljetten verenigde aanslagen in de waterschapsomslagen opgelegd tot een totaal bedrag van € 3.951,55 (aanslagnummer: (...)respectievelijk € 10.699,35 (aanslagnummer (...).

1.2. Het tegen de aanslagen gerichte bezwaar van belanghebbende, inhoudende dat de classificatie van de op de aanslagbiljetten vermelde percelen onjuist is, is bij de bestreden uitspraak ongegrond verklaard, met de overweging dat bezwaar tegen toepassing van de vastgestelde classificaties bij de aanslagoplegging niet mogelijk is.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 232. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de eerste enkelvoudige belastingkamer van het Gerechtshof van 30 november 2004, gehouden te Middelburg.

2.3. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.4. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden.

2.5. Daarna is de zaak verwezen naar de eerste meervoudige belastingkamer.

2.6. Een nadere mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 22 november 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Verordeningen

3.1. Het algemeen bestuur van het waterschap P heeft in zijn vergadering van 6 december 2001 vastgesteld de Omslagverordening waterschap P 2002 (hierna: de Verordening), en laatstelijk gewijzigd bij besluit van het algemeen bestuur van 12 december 2002. De gewijzigde verordening is in werking getreden op de eerste dag na die van haar bekendmaking. Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Verordening en de wijziging daarvan op 12 december 2001 respectievelijk op 19 december 2002 bekendgemaakt in een plaatselijk blad, onder vermelding dat de Verordening respectievelijk de wijziging daarvan voor eenieder ter inzage lag in de bibliotheek van het waterschapskantoor. De tekst van de Verordening behoort in kopie tot de stukken van het geding.

3.2. Voor zover hier van belang luidt de Verordening als volgt:

'Belastbaar feit en omslagplicht

Artikel 2

1. Ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de aan het waterschap opgedragen taken worden onder de verzamelnaam "waterschapsomslagen" directe belastingen geheven.

2. De in het eerste lid bedoelde waterschapsomslagen worden geheven van de omslagplichtigen:

a. bedoeld in de hoofdstukken II en III, ter zake van de in die hoofdstukken genoemde onroerende zaken, voorzover deze zijn gelegen in het taakgebied en deze belang hebben bij de behartiging van de taken;

b. bedoeld in hoofdstuk IV, terzake van het ingezetene zijn in het taakgebied.

Hoofdstuk II Omslagheffing ongebouwd

Omslagplicht zakelijk genothebbenden ongebouwd

Artikel 3

1. Met betrekking tot taken van het waterschap inzake waterkeringszorg, waterkwantiteitsbeheer en wegenzorg wordt onder de naam "omslag ongebouwd" een waterschapsomslag geheven van degenen die in het taakgebied krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken.

2. Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de desbetreffende kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

3. Ingeval een ongebouwde onroerende zaak is onderworpen aan verschillende soorten van beperkt recht, wordt uitsluitend geheven van degene die het genot heeft van het beperkt recht, waaraan ingevolge artikel 24 van de Waterschapswet stemrecht is verbonden.'

'Heffingsmaatstaf ongebouwd

Artikel 6

1. Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Omslagklassenverordening geldt voor de waterschapsomslagen, bedoeld in artikel 3, als heffingsmaatstaf de oppervlakte van de ongebouwde onroerende zaak. De oppervlakte wordt uitgedrukt in een aantal hectaren of een gedeelte daarvan.

2. (...)

Artikel 7

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening bedraagt het tarief van de waterschapsomslag, bedoeld in artikel 3: € 77,26 per hectare'

'Vrijstelling ongebouwd

Artikel 8

De waterschapsomslag bedoeld in artikel 3 wordt niet geheven terzake van ongebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap krachtens eigendom, bezit of beperkt recht genothebbende is.'

3.3. De algemene vergadering van het waterschap P heeft in haar vergadering van 7 januari 1999 vastgesteld de Omslagklassenverordening waterschap P 1999 (hierna: de Omslagklassenverordening). Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de verordening op

12 respectievelijk 13 maart 1999 bekendgemaakt in ter plaatse verschijnende dagbladen, onder vermelding dat de verordening voor een ieder ter inzage lag in het waterschapskantoor. De tekst van de Omslagklassenverordening behoort in kopie tot de stukken van het geding. De verordening is door Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland goedgekeurd.

3.4. Voor zover hier van belang luidt de Omslagklassen-

verordening als volgt:

'Artikel 1

1. Van de ongebouwde onroerende zaken, bedoeld in hoofdstuk II van de Omslagverordening waterschap P, wordt een omslag geheven overeenkomend met 100% van de in artikel 6, eerste lid, van die verordening genoemde heffingsmaatstaf (klasse 0).

2. Van de navolgende ongebouwde onroerende zaken wordt, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, een omslag geheven overeenkomend met het hieronder vermelde percentage van de in het eerste lid bedoelde heffingsmaatstaf:

1. (...)

10. wateren en natuurgebieden (bijlage 10) (klasse 10): 68%

(...).'

3.5. Uit de toelichting op de Omslagklassenverordening blijkt het volgende. Bij een (nagenoeg) volledig belang bij de taakuitoefening van het waterschap bedraagt het percentage: 100. Bij matig tot redelijk belang: 65. Bij een (betrekkelijk) gering belang: 35. En bij (nagenoeg) geen belang: 0. Het aandeel ongebouwd in de totale omslagheffing van het waterschap bestaat voor 10 percent uit kosten voor de waterkeringszorg, voor 73 percent uit kosten voor de waterkwantiteitszorg en voor 17 percent uit kosten voor de wegenzorg. Voor categorie 10 gelden de volgende percentages van de mate van belang bij de taakuitoefening door het waterschap: voor waterkering 100, voor waterbeheersing 65 en voor wegenzorg 65. Een en ander leidt ertoe dat het aandeel ongebouwd voor categorie 10 uitkomt op een percentage van 68. Het bedrag van de omslag ongebouwd kan berekend worden door dit percentage te vermenigvuldigen met het tarief ongebouwd en de belastbare oppervlakte.

3.6. Bijlage 10 bij de Omslagklassenverordening luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

'Bijlage 10

Omslagpercentage 68% (klasse 10)

I. Wateren

II. Natuurgebieden

waterkeringszorg : 100%

waterbeheersingszorg : 65%

wegenzorg : 65%

waterkering:

I+II De percelen liggen binnen de hoofdwaterkering en genieten in beginsel volledige bescherming tegen de risico's van overstroming en erosie en qua ligging.

waterbeheersing:

I. De wateren maken deel uit van de waterkwantiteitsinfrastructuur en hebben aanmerkelijk minder belang bij het peilbeheer (als streefresultaat).

II. De percelen hebben belang bij de waterkwantiteitsinfrastructuur, inclusief de zorg voor het transport en de afzet van overtollig water, en hebben aanmerkelijk minder belang bij het peilbeheer (als streefresultaat).

wegen:

I+II Een goede toegankelijkheid is voor de percelen geen voorwaarde, maar de percelen zijn in beginsel wel bereikbaar.

(...)

Gemeente Z

(...)

Groot Eiland, water en riet

(...)

Groot Eiland, laaggelegen weiland, bos

(...)'

3.7. De algemene vergadering van het waterschap P heeft in haar vergadering van 8 november 2001 vastgesteld de Kostentoedelingsverordening waterschap P 2002 (hierna: de Kostentoedelingsverorde-

ning). Deze verordening is in werking getreden op 1 januari 2002. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de verordening op 30 november 2001 bekendgemaakt in ter plaatse verschijnende dagbladen, onder vermelding dat de verordening voor eenieder ter inzage lag in het waterschapskantoor. De tekst van de Omslagklassenverordening behoort in kopie tot de stukken van het geding. De verordening is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland.

3.8. Voor zover hier van belang luidt de Kostentoedelings-

verordening als volgt:

'Artikel 2 Waterkeringszorg

De kosten van de zorg voor de waterkering worden toegedeeld aan:

(...)

b. de zakelijk gerechtigden ongebouwd en de pachters gezamenlijk voor een percentage van 19,89;

(...)

Artikel 3 Waterkwantiteitsbeheer

De kosten van het waterkwantiteitsbeheer worden toegedeeld aan:

(...)

b. de zakelijk gerechtigden ongebouwd en de pachters gezamenlijk voor een percentage van 56,55;

(...)

Artikel 4 Wegenzorg

De kosten van de zorg voor de wegen worden toegedeeld aan:

(...)

b. de zakelijk gerechtigden ongebouwd en de pachters gezamenlijk voor een percentage van 19,89;

(...).'

4. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

4.1. Belanghebbende is opgericht in 1990 en is eigenaresse van een in Zeeuws-Vlaanderen in de buurt van Z in de '(...)polder' gelegen landgoed. Het landgoed bestaat uit een groot aantal percelen, in totaal ter grootte van 273.37.90 ha. De percelen zijn gelegen binnen het beheersgebied van het waterschap P (hierna: het waterschap). De percelen bestaan uit verpachte landerijen (110.68.76 ha), bossen (97.58.00 ha), moerassen, oevers, riet, kreken en poelen (24.58.14 ha) en water (40.53.00 ha). Een gedeelte is in agrarisch gebruik. Dit gedeelte wordt omgeven door de bossen. Op het landgoed zijn geen watergangen in beheer en onderhoud bij het waterschap. Het landgoed is met een halfverharde weg verbonden aan het omringende wegennet dat bij het waterschap in beheer is. Op het landgoed bevindt zich een boerderij. Door de kreken van het landgoed loopt de openbare waterloop die in beheer en onderhoud van het waterschap is. Deze waterloop maakt deel uit van het door het waterschap beheerde waterhuishoudingsysteem. Het landgoed maakt deel uit van het 'Bemalingsgebied A'.

4.2. De onderwerpelijke aanslagen hebben betrekking op de bij belanghebbende op 1 januari 2003 in eigendom zijnde ongebouwde objecten en een tweetal gebouwde objecten. Bij de vaststelling van de aanslagen zijn op de percelen geheel of gedeeltelijk tariefcode 01 respectievelijk 41 toegepast. De gebouwde onroerende zaken zijn betrokken in de omslag gebouwd.

4.3. De taken van het waterschap worden onderscheiden in: waterkeringszorg, waterkwantiteitsbeheer en wegenzorg.

5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

5.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de percelen van belanghebbende naar het juiste tarief in de heffing zijn betrokken, welke vraag belanghebbende ontkennend beantwoordt, terwijl de Inspecteur het tegenovergestelde standpunt inneemt.

5.2. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft belanghebbende - samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd:

a. De percelen die bestaan uit water, oevers, verlande kreken, moerassen, kolken, poelen en bos, hebben geen volledige bescherming tegen risico van overstroming en erosie nodig. Het percentage voor waterkering van 100 dient daarom te worden verlaagd tot 35.

b. Het water op het landgoed, meer dan 40 ha, staat ten dienste van de waterbeheersingstaak van het waterschap. Het water, de moerassen, de kreken en de bossen bergen tijdelijk overtollige neerslag. Overtollig water uit de omringende polders wordt via de wateren van het landgoed afgevoerd. Het is te rechtvaardigen de dienstverlening van belanghebbende te belonen met een nultarief voor het water, de kreken, de moerassen en de bossen. Er is sprake van een ongelijke behandeling van gebruikers van bedrijfsmatig geëxploiteerde gebouwde onroerende zaken ten opzichte van belanghebbende. Die gebruikers betalen geen waterschapslasten, terwijl die naar de mening van belanghebbende een groot belang hebben bij de taken van het waterschap. Het percentage voor waterbeheersing dient op grond hiervan verlaagd te worden tot nul euro per ha.

c. Water, riet, laaggelegen weilanden, weilanden, graslanden en bossen zijn ten onrechte in dezelfde klasse ingedeeld, omdat het waterbezwaar op het landgoed hoofdzakelijk ondergronds plaatsvindt en omdat het waterbezwaar van de verschillende vegetaties sterk verschilt. Het waterbezwaar van bossen is gemiddeld ongeveer de helft van die van cultuurgronden. Het boscomplex dat in een gebied ligt wordt nagenoeg geheel omringd door cultuurgronden. Daarom moet dat boscomplex als een zelfstandige waterstaatkundige eenheid te beschouwen gebied worden aangemerkt. Op grond van de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 11 mei 2001, nummer 247/00-M-2, BB 2002/305, dienen de bossen in een niet-betalende klasse te worden ingedeeld. Het waterschap moet aangeven hoeveel waterbezwaar die bossen leveren en hoeveel kosten hij daarvoor maakt. Het waterschap mag aan belanghebbende niet meer kosten in rekening brengen. Het percentage van 68 voor water en dergelijke op het landgoed moet worden verlaagd tot 3 en het percentage voor cultuurgronden en dergelijke van 100 tot 16.

d. Ten aanzien van de gronden met een tariefcode van 01 (100%) geldt het volgende. Op gelijke gronden als voormeld dient het percentage voor waterbeheersing van 100 te worden verlaagd naar nul en het percentage van 100 voor wegen naar 35. Het gemiddelde percentage van 100 voor waterkering, waterbeheersing en wegen dient voor deze percelen te worden verlaagd tot 16.

e. Er is slechts één halfverharde toegangsweg naar het landgoed die op een openbare weg is aangesloten. Water en dergelijke heeft geen openbare toegangsweg nodig, terwijl voor de houtafvoer slechts zelden gebruik wordt gemaakt van de openbare weg. Er is een ongelijke behandeling ten opzichte van voormelde gebruikers. Op grond daarvan dient het percentage van 65 voor wegen te worden verlaagd tot nul.

f. De Kostentoedelingsverordening en de Omslagklassenverordening bevatten bepalingen die in strijd zijn met de Waterschapswet en daardoor geen verbindende kracht hebben. Door 60 percent in plaats van 100 percent van de WOZ-waarde te gebruiken voor de verdeling van de kosten op basis van de waardeverhouding tussen gebouwd en ongebouwd blijkt dat ongebouwd € 10,89 per belastbare ha te veel betaalt en gebouwd € 0,25 per eenheidswaarde te weinig.

5.3. De Inspecteur heeft daartegenover het volgende aangevoerd:

Ad a. De Inspecteur bestrijdt de opvatting van belanghebbende dat de percelen die voor 68 percent van het tarief in de heffing zijn betrokken geen belang van 100 percent hebben bij de waterkeringstaak. Enkel de gronden die buiten de hoofdwaterkering liggen, de zeewaterkerende dijken en duinen zelf en de binnendijkse hooggelegen gronden, met een hoogte van minimaal N.A.P.+5,00 meter, te weten het hoogst gemeten stormvloedpeil te Terneuzen, hebben minder belang bij deze taak. Belanghebbendes percelen behoren daar niet toe. Deze percelen behoeven bescherming tegen de gevolgen van overstroming en erosie, zodat zij volledig belang hebben bij de waterkeringstaak. De primaire waterkeringen langs de Westerschelde zijn voor het overgrote deel in beheer en onderhoud bij het waterschap. Hetzelfde geldt voor het stelsel van de regionale waterkeringen (eerste binnendijken).

Ad. b. De percelen die uit sloten, kreken en dergelijke bestaan maken in het algemeen deel uit van het afwateringssysteem, hetgeen ook hier het geval is. De wateren zijn noodzakelijk om te voorzien in de afzet en afvoer van overtollig water dan wel het vasthouden van de minimaal noodzakelijke hoeveelheid water. De wateren hebben een matig tot redelijk belang bij peilbeheer en zijn daarom ingedeeld in de 65%-klasse. Gebruikers van bedrijfsmatig geëxploiteerde gebouwde onroerende zaken hebben in relatie tot andere categorieën een beperkt belang. Vanwege het ontbreken van een specifiek belang worden deze niet in de omslagheffing betrokken. Anders dan belanghebbende stelt, is er geen sprake van gelijke gevallen. De vrijstelling van de omslagheffing voor het waterschap berust op overwegingen van doelmatigheid.

Ad. c. De omstandigheid dat deze verschillende soorten ongebouwde onroerende zaken in dezelfde klasse terecht zijn gekomen, is het resultaat van de verschillende belangen die deze zaken hebben bij de drie onderscheiden taakgebieden van het waterschap. Zo hebben de wateren die deel uitmaken van de waterkwantiteitsinfrastructuur een aanmerkelijk minder belang bij het peilbeheer (als streefresultaat). De gronden in deze categorie hebben belang bij de waterkwantiteitsinfrastructuur, inclusief de zorg voor het transport en de afzet van overtollig water, doch zij hebben eveneens aanmerkelijk minder belang bij het peilbeheer (als streefresultaat). Door de bandbreedte van de trap "matig tot redelijk belang" komen deze in dezelfde categorie terecht. De percelen waarop bos is gelegen, maken deel uit van het gebied waarin ook cultuurgrond ligt. De bossen in het gebied van het landgoed zijn onderdeel van het als waterstaatkundige zelfstandige eenheid te beschouwen gebied. De verschillende onderdelen van het gebied vormen een zodanig samenhangend geheel, dat het één peilgebied is. Door de hoge peilen die gevoerd worden in het gebied, zorgt het waterschap voor een verhoging van de grondwaterstanden die zorgen voor een optimale vochthuishouding in droge tijden. Ten aanzien van de bossen is geen sprake van alleen ondergrondse afstroming. Het waterschap neemt maatregelen voor het gebied als geheel. Voor de bossen als onderdeel van het gebied worden geen aparte maatregelen getroffen. De bossen hebben zodoende belang bij de waterkwantiteitsinfrastructuur, doch aanmerkelijk minder belang bij het peilbeheer als streefresultaat, zodat de bossen voor de waterbeheersingszorg in totaliteit op een matig tot redelijk belang uitkomen, te weten 65 percent. Voor de bospercelen worden door het waterschap geen afzonderlijke maatregelen genomen. Classificatie dient dan ook niet te geschieden op perceelsniveau, maar op gebiedsniveau. Gezien de ligging en de aanwezigheid van kwelwater vindt er ook bovengrondse afstroming van water plaats naar aangrenzende wateren in het gebied. Aldus veroorzaakt het gebied waterbezwaar, hetgeen (indirect) belang bij de taakuitoefening door het waterschap impliceert, welk belang geen nadere kwantificering behoeft.

Ad. d. Uitgangspunt is dat aan alle onroerende zaken een gelijk aandeel in de zorg voor de taak van het waterschap betreffende het handhaven van het waterpeil wordt toegerekend. Slechts in die gevallen dat een sterk verminderd belang signaleerbaar is bij het peilbeheer, is een beperking van de toerekening van de waterkwantiteitszorg tot 65 percent te motiveren. De betreffende onroerende zaken hebben echter als agrarische gronden een volledig belang bij deze taak. Het peilbeheer is daarop afgestemd. Aan deze gronden is dus terecht een volledig belang toegekend. Voor de door belanghebbende gestelde vergelijking met gebruikers van bedrijfsgebouwd, wordt verwezen naar het vermelde bij de 68%-percelen.

Ad. e. Op grond van de solidariteitsgedachte moet in beginsel aan alle onroerende zaken een gelijk aandeel (100%) in de wegenzorg worden toegerekend. Aan het belang om de percelen te ontsluiten is voldaan indien de percelen direct of indirect op het stelsel van openbare wegen zijn aangesloten. Dat is bij de onderhavige percelen het geval. Voor het gebied geldt dat een goede toegankelijkheid in beginsel geen voorwaarde is, maar aangezien dit gebied wel bereikbaar is, is indeling in de 65%-klasse geschied (matig tot redelijk belang). Daarom zijn de percelen met betrekking tot de wegentaak terecht naar het volle tarief in de heffing betrokken.

Ad. f. In artikel 120, lid 2, van de Waterschapswet is bepaald dat voor de heffing binnen de categorie gebouwd de WOZ-waarde moet worden gehanteerd. Het percentage WOZ-waarde is daarbij niet relevant, omdat het gaat om de onderlinge verhoudingen tussen deze belastingplichtigen en die worden niet anders als de WOZ-waarden op een lager percentage dan 100 zouden worden gesteld. Artikel 119 van genoemde wet geeft de provincie de mogelijkheid om de uitgangspunten voor de kostenverdeling vast te leggen. De maatstaf van 60 percent van de waarde in het economische verkeer voor gebouwde onroerende zaken is aldus vastgelegd in de artikelen 58, lid 3, artikel 59, lid 3, en 60,

lid 3, van het Reglement voor het waterschap P. Deze norm hangt samen met de introductie van een aparte omslag voor de categorie ingezetenen in 1994. Het is deze categorie die een specifiek belang heeft als gebruiker van woonruimte. Het gebruikersdeel van de woonruimte is daarom verdisconteerd in het kostendeel van de categorie ingezetenen. Door nu bij de waardebepaling van gebouwde onroerende zaken uit te gaan van de waarde in gebruikte staat, wordt het gebruikersgedeelte losgekoppeld.

6. Conclusies van partijen

6.1. Het beroep van belanghebbende strekt primair tot vernietiging van de aanslagen en subsidiair tot vermindering daarvan.

6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

7. Overwegingen omtrent het geschil

7.1. Met hetgeen de Inspecteur op dit punt heeft aangevoerd, heeft hij naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat de percelen van belanghebbende bescherming tegen de gevolgen van overstroming en erosie behoeven. Daaruit volgt dat de percelen volledig belang (100 percent) hebben bij de waterkeringstaak van het waterschap.

7.2. Vaststaat dat de kreken en wateren rondom het landgoed tot het door het waterschap beheerde waterhuishoudingsysteem behoren. Daarvan uitgaande en in aanmerking genomen hetgeen de Inspecteur op dit punt heeft aangevoerd, acht het Hof aannemelijk gemaakt dat de kreken belang hebben bij de waterkwantiteitsbeheer door het waterschap. Nu de kreken en wateren een matig tot redelijk belang hebben bij het peilbeheer zijn deze percelen terecht ingedeeld in de 65%-klasse. Daaraan doet niet af dat de wateren van het landgoed ook dienen voor de opvang van overtollig water uit de omringende polders. Die omstandigheid is immers niet aan te merken als een nadeel dat voortvloeit uit een door de hoedanigheid of de ligging van de onroerende zaak veroorzaakt geringer belang bij de aan het waterschap opgedragen taken.

7.3. In dit kader heeft belanghebbende nog aangevoerd dat sprake is van een ongelijke behandeling van belanghebbende ten opzichte van gebruikers van bedrijfsmatig geëxploiteerde gebouwde onroerende zaken. De Inspecteur heeft daartegenover gesteld dat deze categorie van omslagplichtigen niet voldoet aan het vereiste dat sprake moet zijn van een substantieel belang bij de uitoefening van de waterschapstaken en dat dit belang van deze categorie in relatie tot de overige categorieën beperkt is. Daarom is er geen reden deze categorie in de heffing te betrekken. Nu er verschil bestaat in de situatie ten opzichte van belanghebbende is er aldus bezien geen sprake van gelijke gevallen. Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel moet dan ook worden verworpen.

7.4. Belanghebbende heeft in dit verband tevens gesteld dat het waterschap geen lasten voor zijn eigendommen betaalt. Naar uit de toelichting bij de Omslagverordening blijkt, is de achterliggende gedachte bij de vrijstelling van ongebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is, gelegen in de omstandigheid dat het weinig doelmatig wordt geacht dat het waterschap zelf daarvoor wordt aangeslagen. Voor het verschil in behandeling ten opzichte van de onroerende zaken van belanghebbende bestaat dan ook een objectieve en redelijke rechtvaardiging.

7.5. Bij de beoordeling van de onder 5.2, sub c, vermelde grief van belanghebbende moet worden vooropgesteld dat de vraag, of een perceel waterbezwaar oplevert, niet dient te worden beoordeeld naar hetgeen geldt voor dat specifieke perceel, maar naar wat geldt voor het vanuit waterstaatkundig als eenheid te beschouwen gebied waarin dat perceel ligt. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft gesteld omtrent de ligging van de bossen ten opzichte van de overige percelen van belanghebbende aannemelijk gemaakt dat de verschillende onderdelen van het landgoed een samenhangend geheel vormen dat die bossen deel uitmaken van een uit waterstaatkundig als eenheid te beschouwen gebied. Voor een afzonderlijke classificatie van de bossen bestaat dan ook geen aanleiding. Gelet op hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd acht het Hof voorts aannemelijk, dat het waterschap maatregelen neemt voor het gebied als geheel, in die zin dat door het bovenstrooms in het systeem vasthouden van water met behulp van stuwen wordt voorkomen dat bij een grote hoeveelheid neerslag op korte termijn het benedenstrooms en lager gelegen gebied onder water loopt met water afkomstig uit het bovenstrooms gelegen gebied en door in de zomer ervoor te zorgen dat het water langer wordt vastgehouden op een hoog peil in de bovenstroomse gebieden, zodat verdroging minder snel intreedt en vaak kan worden voorkomen. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat de bossen een meer dan verwaarloosbaar belang bij de taakvervulling van het waterschap hebben. Dit belang behoeft geen nadere kwantificering (Hoge Raad 8 oktober 2004, nr. 38 861, BNB 2005/24).

7.6. Naar de Inspecteur heeft gesteld, betreffen de gronden met de tariefcode 01 agrarische gronden. Het Hof acht aannemelijk dat die gronden een volledig belang bij de waterbeheersingstaak hebben.

7.7. Gelet op hetgeen in de toelichting van de Verordening omtrent wegenzorg is gesteld en in aanmerking genomen hetgeen de Inspecteur als in 5.3. Ad. e. vermeld heeft aangevoerd, zijn de percelen met betrekking tot de wegentaak van het Waterschap terecht naar het volle tarief in de heffing betrokken.

7.8. Uit hetgeen de Inspecteur als in 5.3. Ad. f. vermeld heeft aangevoerd, volgt dat anders dan belanghebbende heeft aangevoerd de Kostentoedelingsverordening en de Omslagklassenverordening geen bepalingen bevatten die in strijd zijn met de Waterschapswet.

7.9. Uit al het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

8. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

9. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Savelbergh en Van Walderveen, in tegenwoordigheid van mr. Postema-van der Koogh, gerechtsauditeur. De beslissing is op 16 mei 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Strik) (Tijnagel)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

??

nummer BK-04/00112 blz. 14/14