Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-06-2006, AY7402, BK-04/03523
Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-06-2006, AY7402, BK-04/03523
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 27 juni 2006
- Datum publicatie
- 4 september 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2006:AY7402
- Zaaknummer
- BK-04/03523
Inhoudsindicatie
IB/PVV 2001; staking bedrijf: emigratie; maakte de onroerende zaken tot het tijdstip van de verkoop nog deel uit van het ondernemingsvermogen van belanghebbende; staking van de ondernemening heeft na ultimo 1999 plaatsgevonden.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
27 juni 2006
nummer BK-04/03523
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z (buitenland) tegen de tegen de uitspraak van de Inspecteur P, betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is een aanslag in de inkomstenbelas-ting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 262.585.
1.2. Het tegen deze aanslag gericht bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 37. De Inspecteur heeft een verweer-schrift ingediend.
2.2. Belanghebbende heeft met toestemming van het Hof een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft daarop een conclusie van dupliek genomen.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 7 maart 2006, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de ander niet, dan wel onvol-doende, weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende exploiteerde voor eigen rekening en risico een witloftrekkerij en een loonwerkbedrijf. Daarnaast exploi-teerde belanghebbende in maatschapsverband met zijn vader - ieder voor eigen rekening en risico - een akkerbouwbedrijf. De maatschap is op 1 mei 1989 gestart.
3.2. De witloftrekkerij is per 31 december 1999 gestaakt in verband met de voortdurende slechte resultaten. De werkzaam-heden die belanghebbende voor derden verrichtte zijn sedertdien voor rekening van de maatschap met de vader van belanghebbende gekomen.
3.3. De onroerende zaken zijn in verband met de staking naar het privé-vermogen van belanghebbende overgebracht. Daarbij is de vrije verkeerswaarde vastgesteld op € 237.327 (ƒ 523.000), overeenkomstig de minnelijke taxatie naar de peildatum van
1 juli 2000. De in 3.8 nader aan te duiden minnelijke taxatie heeft op 14 november 2000 plaatsgevonden. Bij de bepaling van de stakingswinst is uitgegaan van 65 percent van de vrije verkeerswaarde.
3.4. Belanghebbende heeft de stakingswinst per 31 december 1999 berekend op € 37.605 (ƒ 82.870). Na correspondentie met de Inspecteur is de stakingswinst nader vastgesteld op € 52.601
(ƒ 115.917). De aanslag voor het jaar 1999 is dienovereenkom-stig op 17 mei 2001 vastgesteld.
3.5. De echtgenote van belanghebbende werkte in de hiervoor vermelde ondernemingen en is daarnaast tot 20 juli 2001 in loondienst bij derden werkzaam geweest.
3.6. Belanghebbende heeft naar aanleiding van een door hem ontvangen voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 om een vermindering van deze aanslag verzocht. Daartoe heeft hij in de brief van
6 maart 2000 als reden aangevoerd:
"Gezien de ontwikkeling van de prijzen van de door hem geteelde producten zal het inkomen, naar de verwachting, over 2000 nihil zijn."
3.7. Eind 2001 is belanghebbende met zijn gezin, echtgenote en twee kinderen, metterwoon vertrokken naar Canada. De maatschap is op 31 december 2001 beëindigd. Na de emigratie heeft de vader van belanghebbende het akkerbouwbedrijf als eenmanszaak voortgezet.
3.8. Op 20 mei 2000 heeft belanghebbende een verzoek aan de Inspecteur gericht tot een gezamenlijke taxatie van onroerende zaken in verband met een voorgenomen staking van belangheb-bendes onderneming. Op het aanvraagformulier is onder meer een vraag opgenomen of er besprekingen over een eventuele verkoop worden gevoerd dan wel in de nabije toekomst zullen worden gevoerd. Deze vraag heeft belanghebbende ontkennend beantwoord. Een kopie van het formulier behoort tot de gedingstukken.
3.9. Op 14 november 2000 wordt het taxatierapport opgemaakt naar de waardepeildatum van 1 juni 2000.
3.10. Op 24 mei 2000 heeft belanghebbende een gedeelte groot
775 m2 van het perceel waarop zijn woning staat verkocht aan de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en waterstaat).
3.11. Belanghebbende heeft tot 22 mei 2000 partijen witlof aan A aangeboden. Ook is nog tot augustus 2000 bloemkool ter veiling aan A aangeboden.
3.12. Belanghebbende heeft voor zichzelf en zijn gezin op
16 maart 2000 een reis naar Canada geboekt. De vertrekdatum is 30 mei 2000. Op 23 november 2000 heeft belanghebbende samen met zijn echtgenote opnieuw Canada bezocht.
3.13. Enkele dagen voor 19 april 2001 heeft belanghebbende contact opgenomen met B, directeur/aandeelhouder van C B.V., die is gespecialiseerd in het begeleiden van emigratie naar Canada. Op 19 april 2001 heeft belanghebbende van hem schriftelijke informatie ontvangen ter zake van de vereisten voor emigratie naar Canada moet zijn voldaan.
3.14. Belanghebbende heeft op 19 april 2001 aan D Makelaardij opdracht gegeven tot verkoop van zijn onroerende zaken. De makelaar heeft aan belanghebbende zijn diensten aangeboden vanwege een door belanghebbende op een internetsite gedaan verkoopaanbod.
3.15. De jaarrekening betreffende het (gebroken) boekjaar 1999/2000 van belanghebbendes onderneming is gedagtekend
28 februari 2001. De aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 is op 5 februari 2002 bij de Inspecteur ingekomen. In die aangifte is een bedrag van
ƒ 14.6969 aan resultaat witloftrekkerij over de periode
1 januari 2000 tot en met 30 april 2000 en het aandeel in de winst van de maatschap begrepen. Deze aangifte is niet inhoudelijk beoordeeld.
3.16. Belanghebbende heeft de jaarrekeningen van de (gebroken) boekjaren 1997/1998, 1998/1999 en 1999/2000 in het Engels laten vertalen. Op 12 maart 2001 is daartoe een aanbetaling gedaan.
3.17. Op 24 maart 2001 zijn de voor de emigratie benodigde bescheiden naar de Ambassade van Canada in Berlijn (Bonds-republiek Duitsland) gezonden. Op 3 april 2001 is de ontvangst-bevestiging ontvangen.
3.18. Op 22 mei 2001 vindt de emigratiekeuring plaats. In de maand juli 2001 ontvangt belanghebbende van de Canadese autoriteiten de definitieve toestemming om te mogen emigreren.
3.19. Op 4 mei 2001 wordt in een woongids een advertentie geplaatst waarin de onroerende zaken ter verkoop worden aange-boden. Uiteindelijk zijn op 12 oktober 2001 de onroerende zaken verkocht voor een bedrag van ƒ 775.000. De juridische levering heeft op 30 november 2001 plaatsgevonden.
3.20. De feitelijke verhuizing door tussenkomst van een verhuisbedrijf vindt plaats op 19 en 20 november 2001. Op
3 december 2001 is het feitelijk vertrek naar Canada voltooid.
3.21. Op 27 november 2001 heeft belanghebbende van zijn vader een bedrag van ƒ 1.000.000 (€ 453.780) geleend teneinde over de voor de emigratie benodigde financiële ruimte te beschikken.
Daartoe heeft de vader van belanghebbende enige percelen grond verkocht.
3.22. De Inspecteur heeft op of omstreeks 17 juli 2003 een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 1999, 2000 en 2001 van belanghebbende.
3.23. Bij het vaststellen van de onderwerpelijke aanslag heeft de Inspecteur het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning van € 31.490 met een drietal posten gecorrigeerd:
- meer stakingswinst € 224.852
- winst verkoop perceel - 3.289
- niet-aftrekbare emigratiekosten - 2.954.
Het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 262.585. Belanghebbende heeft met de correctie ter zake van de emigratiekosten, te weten de kosten van de reis in mei/juni 2000 en die van november 2000, ingestemd.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de onroerende zaken tot het tijdstip van de verkoop nog deel uitmaken van het belanghebbendes ondernemingsvermogen, welke vraag belangheb-bende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn stellingen - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
De beslissing om te emigreren is eerst in februari 2001 genomen. De wijziging van de etikettering van ondernemingsver-mogen naar privé-vermogen heeft plaatsgevonden per 31 december 1999 ten gevolge van de staking van de onderneming. Ten tijde van de staking van de onderneming ultimo 1999 waren er geen plannen om te emigreren. De onroerende zaken zijn derhalve ten tijde van de staking niet aangehouden tot een geschikt moment voor verkoop. Er waren geen plannen tot verkoop. Indien belang-hebbende niet zou zijn geëmigreerd had geen verkoop plaats-gevonden. Het juridische betoog van de inspecteur inzake het beoordelingstijdstip, te weten dat ook feiten en omstandigheden na de balansdatum mogen worden meegewogen, is rechtens onjuist.
4.3. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden en daartoe - eveneens zakelijk weer-gegeven - het volgende aangevoerd:
Het stakingstijdstip van de onderneming van belanghebbende kan niet eerder zijn gelegen dan nadat in de loop van het jaar 2000 de gehele voorraad via de veiling is geleverd. Er is sprake van een langlopende liquidatie van de onderneming, zodat de onroerende zaken onverkort als ondernemingsvermogen moeten worden aangemerkt totdat de definitieve bestemming, in het onderhavige geval verkoop in samenhang met de emigratie, is gevonden. De stakingswinst moet derhalve tot het inkomen over het jaar 2001 worden gerekend, uitgaande van de gerealiseerde verkoopprijs. Daarbij wordt de waardedruk wegens zelfbewoning op nihil gesteld. Dit in directe relatie met de emigratie. Nadat de aanslag over het onderhavige jaar onherroepelijk is geworden, zal ambtshalve de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 1999 worden verminderd.
4.4. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht doch aan de in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd.
5. Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.143.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
Staking; langlopende liquidatie
6.1. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur niet is geslaagd in het van hem te verlangen bewijs dat belanghebbende reeds in de loop van het jaar 2000 voornemens was te emigreren en in dat kader heeft besloten zijn onderneming te staken. In het bijzon-der zijn geen feiten en omstandigheden komen vast te staan waaruit volgt dat ten tijde van het verzoek tot minnelijke taxatie in mei 2000 belanghebbende reeds een zodanig voornemen heeft gehad. Het Hof acht aannemelijk dat dit voornemen eerst is opgekomen na de eerste reis die belanghebbende met zijn gezin in de periode mei/juni 2000 naar Canada heeft gemaakt. Aan het vorenstaande doet niet af dat belanghebbende ten onrechte de kosten van de in 2000 ondernomen reizen naar Canada ten laste van de winst heeft gebracht.
6.2. Aan het vorenstaande oordeel doet evenmin af de verklaring van belanghebbende in het verzoek tot vermindering van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000, alsmede het gegeven dat nog tot augustus 2000 voor een bescheiden bedrag producten aan het veiling-bedrijf A zijn aangeboden. Aannemelijk is dat deze slechts betrekking hebben gehad op de verkoop van de onder-nemingsvoorraad welke ultimo 1999 nog voorhanden was.
6.3. In hetgeen het Hof hiervoor onder 6.1 en 6.2 heeft geoordeeld ligt besloten dat het standpunt van de Inspecteur dat sprake is van een langlopende liquidatie van belanghebben-des onderneming wordt verworpen. De Inspecteur heeft naar
's Hofs oordeel geen, althans onvoldoende feiten en omstandig-heden aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat de staking van de onderneming van belanghebbende, bestaande uit de witloftrek-kerij, na ultimo 1999 heeft plaatsgevonden. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende vanaf dat tijdstip de onroerende zaken tot zijn privé-vermogen heeft mogen rekenen, welk standpunt het Hof rechtens juist acht.
Verkoop erfperceel
6.4. De Inspecteur, op wiens weg zulks ligt, heeft geen feiten of omstandigheden gesteld welke het oordeel kunnen schragen dat reeds op het onder 6.3 vermelde tijdstip belanghebbende met de Staat der Nederlanden in onderhandeling was ter zake van de in 3.10 vermelde verkoop, noch dat belanghebbende overigens wist, dan wel redelijkerwijs kon vermoeden, dat het deel van zijn erfperceel op afzienbare termijn zou (moeten) worden verkocht, al dan niet ter voorkoming van onteigening.
6.5. Nu het Hof als voormeld geen redenen heeft om aan te nemen dat belanghebbende zijn onderneming na ultimo 1999 heeft gestaakt, kan de verkoopopbrengst van het verkochte deel van het erfperceel evenmin tot de (nagekomen dan wel stakings)winst van belanghebbendes onderneming worden gerekend. Belanghebbende heeft vanaf dat tijdstip dat deel van het erfperceel, op dezelfde voet als de overige onroerende zaken, tot zijn privé-vermogen mogen respectievelijk moeten rekenen. Ook in zoverre is het beroep gegrond.
Conclusie
6.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het belastbare inkomen uit werk en woning op € 34.444 (€ 31.490 + € 2.954) te worden vastgesteld. De overige elementen van de aanslag zijn tussen partijen niet in geschil.
7. Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht die belangheb-bende in verband met het beroep bij het Hof en met het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.207,50 wegens beroeps-matig verleende rechtsbijstand (2 1/2 punten à € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak)) respectievelijk op € 483 (2 punten à
€ 161 x 1,5 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
8. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.444;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep en het bezwaar, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 1.690,50, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en;
- gelast die rechtspersoon het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 37 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Van Walderveen en Engel. De beslissing is op 27 juni 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van de Vijver) (Tijnagel)
Aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
??
nummer BK-04/03523 blz. 9/9