Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-11-2006, AZ1932, BK-06/00113

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-11-2006, AZ1932, BK-06/00113

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 november 2006
Datum publicatie
10 november 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ1932
Zaaknummer
BK-06/00113

Inhoudsindicatie

verwijzingszaak hoge raad

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede meervoudige belastingkamer

10 november 2006

nummer BK-06/00113

UITSPRAAK

op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid belanghebbende te Amsterdam tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord (voorheen: het hoofd van de eenheid Ondernemingen Groningen van de Belastingdienst), betreffende na te noemen naheffingsaanslag en verhoging.

1. Naheffingsaanslag, verhoging en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. De belasting beloopt een bedrag van ƒ 13.326, terwijl een (niet-kwijtgescholden) verhoging (hierna ook: boete) is toegepast van ƒ 13.326.

1.2. Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag en de verhoging gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam. Dat hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor zover het de boetebeschikking betreft, de boetebeschikking vernietigd en de uitspraak van de Inspecteur voor het overige gehandhaafd.

2.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam beroep in cassatie ingesteld.

2.3. De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 17 maart 2006, nummer 39.998, BNB 2006/249, de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de ontvankelijkheid van het beroep, het griffierecht en de proceskosten, en het geding verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

2.4. Partijen hebben zich beiden schriftelijk uitgelaten over het arrest van de Hoge Raad van 17 maart 2006 (hierna: het verwijzingsarrest), belanghebbende bij haar brief van 12 juli 2006 en de Inspecteur bij zijn brief van 1 mei 2006. Zij hebben van elkaars schrifturen, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, kunnen kennis nemen.

2.5. Vervolgens heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 september 2006, gehouden te Den Haag. Beide partijen zijn ter zitting verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

2.6. Ter zitting is tevens behandeld de zaak, bekend onder 's Hofs kenmerk BK-06/00112, inzake het beroep van belanghebbende betreffende de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 1993 tot en met 31 december 1996.

3. Overwegingen omtrent het geschil

3.1. Na cassatie is tussen partijen komen vast te staan - zo bleek ter zitting - dat zowel het bezwaar als het beroep ontvankelijk is, dat de verhoging kan vervallen en dat hen uitsluitend nog verdeeld houdt het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

3.2. Met partijen is het Hof van oordeel, gelet op de omtrent (de indiening van) het bezwaarschrift en (de indiening van) het beroepschrift voorhanden zijnde gegevens en op de in het verwijzingsarrest daaraan gewijde overwegingen, dat zowel het bezwaar als het beroep ontvankelijk is.

3.3. Omdat geen van de partijen heeft gesteld dat de zaak moet worden terugverwezen naar de Inspecteur en het Hof overigens geen reden aanwezig acht om te oordelen dat niet-terugverwijzing van de zaak het procesbelang van belanghebbende of dat van de Inspecteur op enigerlei wijze schaadt, zal het Hof de zaak zelf afdoen.

3.4. Het Hof is met partijen van oordeel, gelet ook op hetgeen daaromtrent in de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam is overwogen, dat het tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur behorende vertrouwensbeginsel aan de toegepaste verhoging in de weg staat.

3.5. Met al hetgeen de Inspecteur omtrent de aan de naheffingsaanslag ten grondslag liggende onderzoeksbevindingen heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, heeft de Inspecteur naar 's Hofs oordeel alleszins aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag terecht en zeker niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Belanghebbende heeft niets aangevoerd, ook niet waar het gaat om de door de Inspecteur toegepaste schatting van de te weinig betaalde omzetbelasting, op grond waarvan daarover anders kan worden geoordeeld. Het Hof wijst er wat dat betreft in het bijzonder op dat belanghebbende niet of niet afdoende heeft bestreden dat bij haar in een niet onaanzienlijke mate sprake is geweest van niet-geboekte inkopen en niet-geadministreerde omzet en dat haar administratie daardoor zonder meer niet heeft kunnen dienen als een betrouwbare basis voor het vaststellen van de verschuldigde omzetbelasting. Bovendien heeft belanghebbende ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat zij in feite geen argumenten tegen de toegepaste naheffing heeft.

3.6. Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom dat belanghebbendes beroep gegrond is, met dien verstande dat de uitspraak waarvan beroep moet worden vernietigd, dat het bezwaar ontvankelijk moet worden verklaard, dat de naheffingsaanslag moet worden gehandhaafd, zij het zonder toepassing van een verhoging en dat het kwijtscheldingsbesluit moet worden vernietigd. Bijgevolg moet worden beslist, daarbij ook rekening houdende met de beslissing zoals die blijkt uit het verwijzingsarrest, als na te melden.

4. Proceskosten

In de omstandigheid dat het gelijk (ten dele) aan de zijde van belanghebbende is vindt het Hof aanleiding de Inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van de zaak stelt het Hof vast op ? 644 voor beroepsmatig verleende rechtshulp. Voor zover belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de kosten in de bezwaarfase, wijst het Hof dat verzoek af, reeds omdat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag niet is voorzien in een regeling die die kosten vergoedt. Belanghebbende heeft niet verzocht om een vergoeding van door haar geleden schade.

5. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- verklaart het bezwaar ontvankelijk;

- handhaaft de naheffingsaanslag op ƒ 13.326 zonder toepassing van een verhoging;

- vernietigt het kwijtscheldingsbesluit; en

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op ? 644, onder aanwijzing van de Staat als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. Tromp, Van Walderveen en Van Norden. De beslissing is op 10 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Van der Zande) (Tromp)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

??

nummer BK-06/00113 blz. 5