Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-12-2006, AZ8021, BK-06/00024

Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-12-2006, AZ8021, BK-06/00024

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
12 december 2006
Datum publicatie
7 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ8021
Zaaknummer
BK-06/00024

Inhoudsindicatie

De verdeling van de persoonsgebonden aftrek tussen belanghebbende en echtgenote kan niet worden herzien na het onherroepelijk worden van de aanslag van de echtgenote.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

12 december 2006

nummer BK-06/00024

UITSPRAAK

op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de recht-bank ‘s-Gravenhage van 23 december 2005, nr. AWB 05/5225 IB/PVV, betreffende na te melden aan belanghebbende opgelegde aanslag.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. Aan belanghebbende is door de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volks-verzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.428.

1.2. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belangheb-bendes bezwaar afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

2. Geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 103. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het gerechtshof van 31 oktober 2006, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting ver-handelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is geboren in 1925 en was gedurende het onderhavige jaar gehuwd met Y (hierna: de echtgenote). Belang-hebbende heeft in dit jaar naast een AOW-uitkering van

€ 11.451 een pensioen van € 20.203 genoten. De echtgenote ge-noot in het onderhavige jaar een AOW-uitkering van € 11.451. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in dit jaar in totaal € 7.299 aan buitengewone uitgaven in de zin van artikel 6.16 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) gehad.

3.2. Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de inkomstenbe-lasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003. De echtgenote heeft eveneens een dergelijke aangifte gedaan door middel van een zogenoemd T-biljet. De echtgenote heeft een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 8.206. Daarbij heeft zij een bedrag van € 3.254 aan buitengewone uit-gaven als persoonsgebonden aftrek op het voormelde inkomen in mindering gebracht. Met een drempelbedrag is geen rekening gehouden.

3.3. Belanghebbende heeft een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 28.110. Hij heeft een persoonsgebonden aftrek wegens buitengewone uitgaven van € 3.544 op zijn inkomen in mindering gebracht. Daarbij is evenmin rekening gehouden met een drempelbedrag.

3.4. Met dagtekening 21 december 2004 heeft de Inspecteur aan de echtgenote de definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2003 vastgesteld. De aanslag is vastgesteld overeenkomstig de aangifte. Tegen deze aanslag is geen bezwaar gemaakt.

3.5. De Inspecteur heeft naar aanleiding van de door belangheb-bende ingediende aangifte vragen gesteld en een specificatie verzocht van de buitengewone uitgaven van belanghebbende en zijn echtgenote. Tevens is verzocht om een overzicht van de verdeling van deze uitgaven over belanghebbende en de echtgeno-te. Bij brief van 25 maart 2005 heeft belanghebbende aan de Inspecteur een specificatie van de ziektekosten toegezonden en hierin de navolgende verdeling van de kosten opgenomen:

X € 7.299 (100%)

Y € 0

€ 7.299.

3.6. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de in geding zijnde aanslag de persoonsgebonden aftrek berekend op € 226. Hij is daarbij uitgegaan van een bedrag aan buitengewone uitga-ven van € 7.299, een drempel van € 4.828 en het bedrag aan buitengewone uitgaven dat al bij de echtgenote in aanmerking is genomen van € 3.245. Het belastbare inkomen is vastgesteld op

€ 31.428 (€ 28.110 + € 3.544 - € 226).

3.7. Bij de berekening van het bedrag dat voor belanghebbende en zijn echgenote gezamenlijk als persoonsgebonden aftrek in aanmerking kan worden genomen, heeft de Inspecteur een reken-fout gemaakt. Hij heeft dit berekend op € 3.471, terwijl de uitkomst € 2.471 dient te bedragen.

3.8. Belanghebbende heeft bij brief van 21 april 2005 tegen de aanslag bezwaar gemaakt en verzocht om een volledige toereke-ning van de persoonsgebonden aftrek aan hem. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de verdeling van de persoonsgebonden aftrek ter zake van uitga-ven wegens ziekte welke belanghebbende en zijn echtgenote heb-ben gedaan, na het onherroepelijk worden van de aanslag welke aan belanghebbendes echtgenote is opgelegd, kan worden herzien, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspec-teur ontkennend wordt beantwoord.

4.2. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat door de rechtbank is miskend dat indien door twee fiscale part-ners gezamenlijk aangifte wordt gedaan, er feitelijk slechts één aangifte is gedaan. Indien er de facto slechts één gezamen-lijke aangifte is gedaan, volgt daaruit logischerwijs dat er ook slechts een gezamenlijke aanslag kan worden vastgesteld. De Inspecteur heeft niet dienovereenkomstig gehandeld; de gevolgen daarvan komen voor rekening van de Inspecteur. Hij verwijst daartoe naar zijn brief van 21 april 2005 aan de Inspecteur. Subsidiair verzoekt belanghebbende om zowel bij hem als bij de echtgenote rekening te houden met de helft van de drempel. Artikel 2.17, vierde lid, van de Wet is ook op de situatie van belanghebbende en zijn echtgenote van toepassing.

4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemo-tiveerd bestreden en betoogt dat voor een zodanige herziening geen wettelijke grondslag bestaat. Het bepaalde in artikel 2.17, het vierde lid, van de Wet biedt daartoe geen steun. Herziening van door de belastingplichtige en zijn partner geko-zen verhouding kan slechts plaatsvinden tot het tijdstip waarop de aanslag van een van de belastingplichtige of zijn partner onherroepelijk vaststaat.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning

waarbij de volledige persoonsgebonden aftrek in aanmerking wordt genomen.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

6. Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Anders dan belanghebbende betoogt, zijn er voor het onder-havige jaar twee aangiften voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan – belanghebbende en zijn echtgenote hebben afzonderlijk een aangifte ingediend – en zijn er twee aanslagen vastgesteld, aan ieder van de echtgenoten. In zoverre is het betoog van belanghebbende niet juist. De omstandigheid dat een samenhang bestaat respectievelijk dient te bestaan tussen beide aangiften, voor zover het betreft de verdeling van onder meer de persoonsgebonden aftrek – vergelijk het bepaalde in artikel 2.17, tweede lid en vijfde lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet – brengt niet mee dat sprake is van één gezamen-lijke aangifte en één gezamenlijke aanslag. Nu de echtgenote in haar aangifte bij de verzochte persoonsgebonden aftrek geen drempel in acht heeft genomen en de aanslag dienovereenkomstig is vastgesteld en onherroepelijk is komen vast te staan, dient de volledige drempel bij het berekenen van de persoonsgebonden aftrek van belanghebbende in aanmerking te worden genomen. Voor het door belanghebbende bepleite andersluidende standpunt kan geen wettelijke grondslag worden gevonden. Het primaire stand-punt dient derhalve te worden verworpen.

6.2. Belanghebbende heeft subsidiair het standpunt ingenomen dat de drempel slechts voor de helft bij hem in aanmerking dient te worden genomen. Naar ’s Hofs oordeel kan voor dit standpunt geen wettelijke basis worden gevonden, zodat ook dit standpunt niet kan worden gevolgd. Het bepaalde in het door belanghebbende aangehaalde artikel 2.17, vierde lid, van de Wet, heeft blijkens de tekst en de parlementaire behandeling een andere situatie op het oog dan de onderwerpelijke. In dit geval is geen sprake van een onzuivere, onvolledige of onzuive-re keuze. Van een ‘vergeten’ inkomensbestanddeel is hier geen sprake; het geschil vloeit voort uit een verdeling van de per-soonsgebonden aftrek die bij een andere keuze van belanghebben-de en zijn echtgenote tot een hogere belastingteruggave zou hebben geleid.

6.3. Gelet op al hetgeen het Hof hiervoor heeft overwogen, dient te worden beslist zoals hierna te melden.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

8. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh,

Van Walderveen en Brandsma. De beslissing is op 12 december 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Postema) (Savelbergh)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instel-len bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.