Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-03-2006, BC8577, BK-04/03533

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-03-2006, BC8577, BK-04/03533

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
31 maart 2006
Datum publicatie
3 april 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2006:BC8577
Zaaknummer
BK-04/03533

Inhoudsindicatie

Voldoening parkeerbelasting met niet-rekeninggebonden chipkaart was op zaterdag voor een niet-ingezetene van Nederland niet voldoende mogelijk. Dat is in strijd met de voorwaarden van artikel 1a van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. In beroep wordt de naheffingsaanslag vernietigd.

De heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam heeft geen verkooppunt in Rotterdam van niet-rekeninggebonden chipkaarten genoemd dat op een voor belanghebbende zinvol tijdstip (bijvoorbeeld 's zaterdags vanaf 9.00 uur) geopend was. Het Hof houdt het er dan voor dat in de lokale situatie in feite geen verkooppunt van niet-rekeninggebonden chipkaarten beschikbaar was, zodat belanghebbende niet voldoende praktische middelen ten dienste stonden voor de voldoening op aangifte van de door hem verschuldigde parkeerbelasting.

De heffingsambtenaar heeft niet gesteld dat belanghebbende redelijkerwijs uit de bewegwijzering in Rotterdam had moeten afleiden dat hij - niet beschikkend over een chipkaart - voor het parkeren van zijn auto slechts van een parkeergarage gebruik kon maken. Het door de heffingsambtenaar bedoelde alternatief biedt dan ook geen adequate oplossing voor het probleem waarvoor belanghebbende zich zag gesteld, namelijk dat hij zijn auto al had geparkeerd, dat daarmee het belastbare feit had plaatsgevonden, dat hij daardoor parkeerbelasting verschuldigd was geworden en dat hij deze niet kon voldoen omdat hij niet beschikte over een chipkaart. Het Hof acht hierbij van betekenis dat belanghebbende niet-ingezetene van Nederland is en dat bij de parkeerautomaten alleen kan worden betaald met chipkaarten die slechts in Nederland verkrijgbaar zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede meervoudige belastingkamer

31 maart 2006

nummer BK-04/03533

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z (België) tegen de uitspraak van de Inspecteur, de directeur Gemeentebelastingen Rotterdam, betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1. Naheffingsaanslag en bezwaar

1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 15 mei 2004 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Rotterdam opgelegd. Deze beloopt € 1,25 aan parkeerbelasting en € 45,00 aan kosten, in totaal derhalve € 46,25.

1.2 De Inspecteur heeft het tegen deze naheffingsaanslag gerichte bezwaar bij de bestreden uitspraak van 23 september 2004 afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 37. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de elfde enkelvoudige belastingkamer van het Gerechtshof van 9 september 2005, gehouden te Den Haag.

Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.3 Na afloop van de zitting heeft het Hof besloten de zaak te verwijzen naar een meervoudige belastingkamer. In verband hiermee is de ter zitting voor 21 september 2005 aangezegde mondelinge uitspraak niet doorgegaan. Bij brief van 15 september 2005 heeft de griffier partijen hiervan op de hoogte gesteld.

2.4 Op verzoek van het Hof heeft de Inspecteur met een brief, gedagtekend 2 december 2005, een kopie ingezonden van het Tarievenoverzicht april 2004, behorende bij de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2004, Gemeenteblad 2004, nummer 41. Een exemplaar hiervan is, tezamen met enkele andere op de zaak betrekking hebbende stukken, op 9 december 2005 door de griffier aan belanghebbende gezonden.

2.5 De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de tweede meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof van 17 februari 2006, gehouden te Den Haag.

Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

Op zaterdag 15 mei 2004 om 9.42 uur stond de auto van belanghebbende, een [merk] met het Belgische kenteken [kenteken], geparkeerd op een parkeerplaats aan de Statenweg te Rotterdam. Deze plaats is door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) aangewezen als een plaats waar op de onderhavige dag en tijd tegen betaling van parkeerbelasting mocht worden geparkeerd. Een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat ter zake van het parkeren van de auto geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding daarvan is de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. Op 6 augustus 2004 heeft de Inspecteur belanghebbende een duplicaat-naheffingsaanslagbiljet gestuurd. Het tegen de naheffingsaanslag gerichte bezwaarschrift is op 31 augustus 2004 door de Inspecteur ontvangen.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1 Tussen partijen is in geschil of - gelet op de omstandigheid dat de mogelijkheid om parkeerbelasting te voldoen in het onderhavige geval was beperkt tot uitsluitend betaling door middel van een chipkaart - de naheffingsaanslag in stand kan blijven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur de Inspecteur bevestigend.

4.2 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

5. Conclusies van partijen

5.1 Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag.

5.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1 De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat op het op

15 mei 2004 aan de auto aangebrachte aanslagbiljet was vermeld dat bezwaar kan worden gemaakt "binnen zes weken na het (duplicaat)aanslagbiljet". Nu bezwaar is gemaakt binnen zes weken na ontvangst van het duplicaat van het aanslagbiljet is dat bezwaar weliswaar te laat ingediend, maar is de termijnoverschrijding verschoonbaar. De Inspecteur heeft belanghebbende derhalve terecht ontvangen in het bezwaar.

6.2 Artikel 1a van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: het Besluit), welk artikel is ingevoegd bij Koninklijk Besluit van 20 juni 2001, houdende wijziging van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen door het stellen van nadere regels over de wijze van heffen van de belasting, bedoeld in artikel 225, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet (Stb. 2001, 303), luidt:

"1. De voorschriften van het college van burgemeester en wethouders bedoeld in artikel 234, tweede lid, onder a, van de wet kunnen inhouden dat het in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden. Het college gaat daartoe slechts over indien de belastingplichtigen voldoende praktische middelen voor de voldoening op aangifte ten dienste staan.

2. In de situatie, bedoeld in het eerste lid, zal de belastingplichtige voor de voldoening op aangifte tenminste moeten kunnen kiezen tussen een rekening-gebonden chipkaart en een niet-rekening gebonden chipkaart met landelijke dekking. Voorts dienen in de lokale situatie voldoende oplaad- en verkooppunten beschikbaar te zijn."

6.3 Blijkens de gedingstukken is het gebied waarin de auto stond geparkeerd, bij besluit van het college van 13 april 2004 met ingang van 17 april 2004 aangewezen als gebied waar uitsluitend parkeerbelasting kan worden voldaan door middel van een (rekeninggebonden of los verkrijgbare niet-rekeninggebonden) chipkaart, 06-parkeren of een creditkaart bij daartoe ingerichte parkeerautomaten.

6.4 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 juli 2005, nr. 40.298, dat is gewezen op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 oktober 2003, geoordeeld dat gemeenten gerechtigd zijn de wijze waarop de parkeerbelasting dient te worden voldaan, te beperken tot uitsluitend betaling door middel van een chipkaart, mits is voldaan aan de voorwaarden die voormeld artikel 1a stelt aan de invoering van de betaling van parkeerbelastingen uitsluitend langs elektronische weg, onder meer inhoudende dat in de lokale situatie voldoende oplaad- en verkooppunten beschikbaar zijn.

6.5 Belanghebbende heeft onder meer gesteld:

- dat hij bij verscheidene parkeerautomaten in de buurt van de plaats waar hij de auto heeft geparkeerd, heeft getracht met chartaal geld of met een creditcard de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen, evenwel zonder succes omdat bij die parkeerautomaten slechts door middel van een chipkaart kon worden betaald;

- dat hij als niet-ingezetene van Nederland hier te lande geen bankrekening aanhoudt, zodat hij niet kan beschikken over een rekeninggebonden chipkaart;

- dat hij bij bankinstellingen in België geen Nederlandse chipkaart (rekeninggebonden of niet) kan verkrijgen;

- dat hij wel beschikt over een zogenoemde Protonkaart, een Belgische debetkaart, maar dat deze niet in de Rotterdamse parkeerautomaten kan worden gebruikt;

- dat op de onderwerpelijke parkeerautomaten weliswaar is aangegeven waar zich oplaadpunten voor chipkaarten bevinden, maar dat deze informatie slechts relevant is voor degenen die beschikken over een rekeninggebonden chipkaart, derhalve niet voor belanghebbende;

- dat op de eerderbedoelde parkeerautomaten adressen zijn vermeld waarop niet-rekeninggebonden chipkaarten verkrijgbaar zijn, doch dat deze verkooppunten - voor zover bij belanghebbende bekend - alleen op werkdagen tijdens de normale werkuren geopend zijn, derhalve niet op de dag en de tijd waarop de auto is geparkeerd.

De Inspecteur heeft deze stellingen van belanghebbende niet weersproken.

6.6 Wel heeft de Inspecteur - verkort weergegeven - gesteld dat in de omgeving van de plaats waar de auto van belanghebbende was geparkeerd, parkeergelegenheid in een parkeergarage bestond en dat de bewegwijzering daarheen adequaat was. In parkeergarages in Rotterdam kan namelijk met chartaal geld worden betaald. Verder zijn er aan de rand van Rotterdam gratis parkeerplaatsen met voorzieningen van openbaar vervoer (P+R). Belanghebbende heeft deze stellingen van de Inspecteur niet weersproken.

6.7 In de ogen van de Inspecteur bestond er aldus voor belanghebbende een praktisch en bruikbaar alternatief.

De Inspecteur heeft hieraan toegevoegd van mening te zijn dat indien het door hem genoemde alternatief zou hebben ontbroken, er voor belanghebbende onvoldoende praktische mogelijkheden zouden zijn geweest om de verschuldigde parkeerbelasting op aangifte te voldoen.

6.8 De Inspecteur heeft, in verband met het hiervoor onder 6.5 gestelde, geen verkooppunt in Rotterdam van niet-rekeninggebonden chipkaarten genoemd dat op een voor belanghebbende zinvol tijdstip (bijvoorbeeld 's zaterdags vanaf 9.00 uur) geopend was. Het Hof houdt het er dan voor dat in de lokale situatie in feite geen verkooppunt van niet-rekeninggebonden chipkaarten beschikbaar was, zodat belanghebbende niet voldoende praktische middelen ten dienste stonden voor de voldoening op aangifte van de door hem verschuldigde parkeerbelasting.

6.9 De Inspecteur heeft niet gesteld dat belanghebbende redelijkerwijs uit de bewegwijzering in Rotterdam had moeten afleiden dat hij - niet beschikkend over een chipkaart - voor het parkeren van zijn auto slechts van een parkeergarage gebruik kon maken. Het door de Inspecteur bedoelde alternatief biedt dan ook geen adequate oplossing voor het probleem waarvoor belanghebbende zich zag gesteld, namelijk dat hij zijn auto al had geparkeerd, dat daarmee het belastbare feit had plaatsgevonden, dat hij daardoor parkeerbelasting verschuldigd was geworden en dat hij deze niet kon voldoen omdat hij niet beschikte over een chipkaart. Het Hof acht hierbij van betekenis dat belanghebbende niet-ingezetene van Nederland is en dat bij de parkeerautomaten alleen kan worden betaald met chipkaarten die slechts in Nederland verkrijgbaar zijn.

6.10 Op grond van het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat in het onderhavige geval niet in voldoende mate aan de voorwaarden van artikel 1a van het Besluit is voldaan. Mitsdien kan de naheffingsaanslag niet in stand blijven. De overige argumenten waarmee belanghebbende de naheffingsaanslag bestrijdt, behoeven geen bespreking meer.

6.11 Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

7. Proceskosten en griffierecht

Belanghebbende heeft te kennen gegeven geen aanspraak te maken op enige proceskostenvergoeding. Daarom acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Wel dient het voor deze zaak gestorte griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.

8. Beslissing

Het Gerechtshof

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep, alsmede de naheffingsaanslag, en

- gelast de gemeente Rotterdam het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 37 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Sanders, Tromp en Vonk. De beslissing is op 31 maart 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Otto)(Sanders)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.