Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-02-2007, BA3553, BK-06/00156

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-02-2007, BA3553, BK-06/00156

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
27 februari 2007
Datum publicatie
23 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2007:BA3553
Zaaknummer
BK-06/00156

Inhoudsindicatie

boetebeschikkingen n.a.v. navorderingsaanslagen IB/PVV 2001; WAZ en ZFW; Geen sprake van aanwezigheid grove schuld bij belanghebbende zelf.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

27 februari 2007

nummer BK-06/00156

UITSPRAAK

op het hoger beroep van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Holland-Midden tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 april 2006, nummers AWB 05/6671 IB/PVV, 05/6672 WAZ en 05/6674 ZFZELF, betreffende na te noemen beschikkingen.

1. Beschikkingen, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1 Aan belanghebbende te woonplaats zijn, gelijktijdig met de vaststelling van navorderingsaanslagen voor het jaar 2001 in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de inkomstenbelasting), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen (hierna: de WAZ) en de Ziekenfondswet (hierna: de ZFW), boetebeschikkingen opgelegd op de voet van artikel 67e van de Wet inzake rijksbelastingen en de schakelbepalingen opgenomen in artikel 75 van de WAZ en artikel 76 van de ZFW. De boeten bedragen vijftig percent van de nagevorderde inkomstenbelasting respectievelijk premies.

1.2 Belanghebbende heeft tegen deze beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken van 13 september 2005 heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.

1.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten, de boetebeschikkingen vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 14,08 met aanwijzing van de Staat als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te vergoeden en de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal € 74 te vergoeden.

2. Loop van het geding in hoger beroep

2.1 De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaats gehad ter zitting van het Gerechtshof van 16 januari 2007, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan.

3.1 Belanghebbende exploiteerde in het onderhavige jaar een restaurant in plaatsnaam. Nadat naar aanleiding van een boekenonderzoek een aantal correcties was voorgesteld, onder meer met betrekking tot de omzetbelasting, heeft belanghebbende op 18 april 2001 met de Inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij is overeengekomen dat over het jaar 1999 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting wordt opgelegd van ƒ 70.000, in welk bedrag een boete is begrepen van 25 percent. Voorts is overeengekomen dat de aanslag niet ten laste van enig resultaat mag worden gebracht.

3.2 De onderhandelingen met betrekking tot deze naheffingsaanslag zijn gevoerd door de toenmalige accountant van belanghebbende. Zijn vader trad hierbij op als tussenpersoon tussen belanghebbende en de accountant. Belanghebbende heeft geen bemoeienis gehad bij het tot stand komen van de overeenkomst, maar hij heeft deze wel persoonlijk ondertekend.

3.3 De aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 2001 is opgesteld door de toenmalige accountant, is door hem ondertekend en omstreeks oktober 2002 ingediend. In deze aangifte is de nageheven omzetbelasting ten bedrage van ƒ 56.000 (€ 25.412), in strijd met het bepaalde in de vaststellingsovereenkomst, ten laste van het inkomen gebracht. Ter zake daarvan heeft de Inspecteur de in 1.1 vermelde navorderingsaanslagen opgelegd en de in geschil zijnde boetebeschikkingen genomen.

3.4 De opdracht van belanghebbende aan zijn toenmalige accountant hield in dat laatstgenoemde de jaarrekening van belanghebbendes onderneming, alsmede de aangiften voor de omzetbelasting en de inkomstenbelasting samenstelde, de aangiften persoonlijk ondertekende en namens belanghebbende indiende. Aan belanghebbende werd van deze stukken geen kopie gezonden. Hij vernam uitsluitend de bedragen die hij aan belasting diende te betalen of terug zou ontvangen.

3.5 De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 2 maart 2005 op de hoogte gesteld van zijn voornemen een navorderingsaanslag op te leggen. Hij heeft daarbij tevens aangekondigd daarbij een vergrijpboete van vijftig percent op te leggen, omdat naar zijn mening sprake was van opzet. Belanghebbende heeft direct daarna de relatie met zijn accountant beëindigd en deze accountant vervangen door een ander.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1 In geschil is het antwoord op de vraag of terecht aan belanghebbende een boete is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

4.2 Belanghebbende betoogt - kort weergegeven - dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Hij heeft zelf geen verstand van administratieve zaken en heeft deze aangelegenheden in handen gegeven van een goed bekend staand accountantskantoor. Wegens de door zijn accountant gemaakte fout heeft hij direct na de ontdekking daarvan een andere accountant genomen.

4.3 Het standpunt van de Inspecteur is - samengevat - dat belanghebbende een zorgplicht heeft met betrekking tot een juiste uitvoering van de vaststellingsovereenkomst. Hij moet ook hebben gezien dat in de jaarrekening het bedrag van de nageheven omzetbelasting van € 25.412 in aftrek is gebracht. Hij heeft zelfstandig ernstig onzorgvuldig gehandeld en er is sprake van grove schuld.

5. Conclusies van partijen

De conclusie van belanghebbende is dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, terwijl de Inspecteur uiteindelijk concludeert tot vermindering van de boete ter zake van de nagevorderde inkomstenbelasting tot € 1.983 (25 percent van de nagevorderde belasting) met vernietiging van de boetebeschikkingen ter zake van de nagevorderde premie WAZ en de premie ZFW.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1 De Inspecteur heeft naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, nr. 40 518, LJN AZ3355 zijn standpunt terecht aldus gewijzigd dat opzet of grove schuld van de accountant niet aan belanghebbende kan worden toegerekend. De boete kan derhalve alleen in stand blijven indien bij belanghebbende zelf opzet of grove schuld aanwezig is. Hierbij heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat sprake is van grove schuld.

6.2 Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende zijn administratieve en fiscale zaken volledig uit handen heeft gegeven aan zijn accountant. Gesteld noch gebleken is dat hij bij de keuze van de accountant onvoldoende zorgvuldig is geweest. De vraag of belanghebbende uit de jaarrekening had dienen af te leiden dat de nageheven omzetbelasting ten onrechte ten laste van de winst was gebracht, beantwoordt het Hof ontkennend. Ook indien de jaarrekening over het onderhavige jaar belanghebbende onder ogen is gekomen voor het tijdstip van het indienen van de aangifte voor de inkomstenbelasting - hetgeen de Inspecteur veronderstelt en belanghebbende ontkent -, dan zou dit geen aanleiding voor een aanmerking op de jaarrekening hebben gevormd omdat daarin deze last terecht in aftrek is gekomen.

6.3 Voor het antwoord op de vraag of aan belanghebbende grove schuld kan worden verweten door de behandeling van zijn fiscale aangelegenheden volledig uit te besteden aan zijn accountant zonder zelf daarop inhoudelijke controle uit te oefenen, acht het Hof het volgende van belang. Zoals overwogen in 6.2 moet ervan worden uitgegaan dat belanghebbende voldoende zorgvuldig is geweest in de keuze van de accountant. Niet is gebleken dat deze accountant, behalve de onderwerpelijke fout bij het samenstellen van de aangifte, in het verleden andere fouten heeft gemaakt, die zouden nopen tot bijzondere alertheid aan de zijde van belanghebbende. Na het kenbaar worden van deze fout heeft belanghebbende de relatie met deze accountant onmiddellijk beëindigd en het Hof acht geloofwaardig dat dit is gebeurd vanwege deze fout.

6.4 Aan belanghebbende kan worden verweten dat hij te zeer op zijn accountant is afgegaan en niet een, op zijn minst globale, controle op de aangifte heeft toegepast voordat deze werd ingediend. In het onderhavige geval kan echter, naar het oordeel van het Hof, niet worden gezegd dat bij hem grove schuld aanwezig was. Zulks vergt een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid van belanghebbende met betrekking tot zijn fiscale aangelegenheden. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.

6.5 Het in 6.4 overwogene brengt mee dat het hoger beroep ongegrond is.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht aangezien belanghebbende geen aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van zodanige kosten.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank, en

- gelast dat van de Staat een griffierecht wordt geheven van € 414.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh, Van Knobelsdorff en Rosier. De beslissing is op 27 februari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Van de Vijver)

(Savelbergh)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

nummer BK-06/00156 blz. 6/6