Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 13-03-2007, BA3558, BK-06/00132

Gerechtshof 's-Gravenhage, 13-03-2007, BA3558, BK-06/00132

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
13 maart 2007
Datum publicatie
23 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2007:BA3558
Zaaknummer
BK-06/00132

Inhoudsindicatie

WOZ-beschikking/ Besluit proceskosten bestuursrecht; Na vermindering WOZ-waarde is terzake van de proceskosten een juiste wegingsfactor toegepast; financiël belang slechts van betekenis indien en voor zover dat invloed heeft op het gewicht van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

13 maart 2007

nummer BK-06/00132

UITSPRAAK

op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 maart 2006, nummer AWB 05/5872, betreffende na te noemen uitspraak op bezwaar.

1. Beschikking, bezwaar en beroep

1.1 Bij beschikking gedagtekend 28 februari 2005, genomen op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken, heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Leiderdorp (hierna: de Inspecteur) de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te woonplaats (hierna: de onroerende zaak), waarvan belanghebbende de genothebbende is krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006, vastgesteld op

€ 238.480.

1.2 Na tegen deze beschikking door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak nader vastgesteld op € 203.000. Bij deze uitspraak heeft de Inspecteur beslist dat aan belanghebbende een bedrag van € 80,50 wordt vergoed wegens kosten die belanghebbende heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar.

1.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

2. Geding in hoger beroep

2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 105. De Inspecteur heeft aan het Hof meegedeeld geen verweerschrift in te dienen.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het gerechtshof van 30 januari 2007, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende vast.

3.1 Belanghebbendes gemachtigde heeft tegen de in 1.1 vermelde beschikking bezwaar gemaakt en zich daarbij beroepen op een tijdens een gerechtelijke procedure betreffende een eerder tijdvak gemaakte afspraak dat bij de waardebepaling van de onroerende zaak rekening zou worden gehouden met een aftrek van vijftien percent wegens, zoals in het bezwaarschrift is uitgedrukt, burenoverlast. Hij heeft daarbij verzocht om vergoeding van kosten van het bezwaar. Deze kosten, bestaande uit de declaratie van belanghebbendes gemachtigde, hebben € 276,25 bedragen.

3.2 Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur bij de bepaling van de vergoeding van de kosten van bezwaar een wegingsfactor van 0,5 gehanteerd.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur bij de toekenning van een vergoeding van de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, een juiste wegingsfactor heeft gehanteerd, hetgeen belanghebbende bestrijdt en de Inspecteur staande houdt.

4.2 Het standpunt van belanghebbende is dat het verschil van € 35.480 tussen de oorspronkelijk vastgestelde waarde en de nader vastgestelde waarde doorwerkt in meerdere heffingen en dat dit invloed heeft op het financiële belang van de zaak. Dit financiële belang is zodanig dat een hogere factor moet worden toegepast. Het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) verzet zich niet tegen een hogere vergoeding dan de werkelijke kosten. In deze procedure wordt niet langer het standpunt ingenomen dat de beslissing in strijd is met het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten.

4.3 Het standpunt van de Inspecteur is dat de kostenvergoeding overeenkomstig het Besluit is bepaald.

5. Conclusies van partijen

5.1 Het Hof begrijpt de conclusie van belanghebbende aldus dat gerekend dient te worden met een hogere wegingsfactor dan de rechtbank heeft gedaan en dat in ieder geval werkelijke kosten dienen te worden vergoed.

5.2 De Inspecteur concludeert, naar het Hof afleidt uit zijn uitlatingen ter zitting, tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1 Voor de bepaling van de omvang van de aan belanghebbende toekomende vergoeding van de kosten van bezwaar is te dezen het artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en het daarop gebaseerde Besluit van toepassing. Ook partijen gaan daarvan uit.

6.2 Het besluit kent als wegingsfactoren zeer licht, licht, gemiddeld, zwaar en zeer zwaar. Naar belanghebbende ter zitting heeft verklaard kan het opstellen van het bezwaarschrift als 'licht' worden aangemerkt. Verdere handelingen dan het opstellen en indienen van het bezwaarschrift, hebben in bezwaar niet plaatsgevonden.

6.3 Het standpunt van belanghebbende dat te dezen het financiële belang (mede) in aanmerking moet worden genomen, is in zijn algemeenheid onjuist, HR 28 februari 2003, nr. 37 488, LJN AF5160, BNB 2003/155. Het financiële belang heeft slechts betekenis indien en voor zover dat invloed heeft op het gewicht van de zaak. Nu belanghebbende ter zitting heeft erkend dat de zaak voor het overige als licht moet worden beschouwd, kan slechts worden geoordeeld dat de Inspecteur een juiste maatstaf heeft aangelegd en dat de beslissing van de rechtbank juist is.

6.4 Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is.

7. Proceskosten

het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proces als bedoeld in artikel 8:75 van de Wet.

8. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh, Van Walderveen en Mees. De beslissing is op 13 maart 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Van de Vijver)

(Savelbergh)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

nummer BK-06/00132 blz. 5/5