Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-04-2007, BA4429, BK-06/00258
Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-04-2007, BA4429, BK-06/00258
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 6 april 2007
- Datum publicatie
- 4 mei 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2007:BA4429
- Zaaknummer
- BK-06/00258
Inhoudsindicatie
Buitenlandse ondernemer heeft aan een Nederlandse ondernemer facturen uitgegeven met vermelding van Nederlandse omzetbelasting. Gelet op de inhoud van de facturen en artikel 37 Wet OB is belanghebbende de op de facturen vermelde omzetbelasting verschuldigd.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede meervoudige belastingkamer
6 april 2007
nummer BK-06/00258
UITSPRAAK
op het hoger beroep van [belanghebbende] te [woonplaats in Nederland] tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 11 augustus 2006, nr. 05/5369 OB, betreffende na te noemen naheffingsaanslag.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en beroep
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 49.755. Gelijktijdig met het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur bij beschikking op de voet van hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aan belanghebbende een boete opgelegd van € 49.755 (wegens opzet en strafverzwarende omstandigheden 100%).
1.2. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de naheffingsaanslag afgewezen en dat tegen de boete gedeeltelijk toegewezen en de boete gematigd tot op € 12.438 (25%).
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover het de boete betreft en de boete verminderd tot op € 11.195.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 211. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 23 februari 2007, ge-
houden te Den Haag. Aldaar is belanghebbende verschenen, alsmede namens de Inspecteur [naam].
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is werkzaam als IT-consultant en sinds juli 1998 in de administratie van de Belastingdienst opgenomen als ondernemer voor de omzetbelasting.
3.2. Belanghebbende heeft op 16 maart 1999 telefonisch aan de Belastingdienst medegedeeld niet meer te [plaats] woonachtig te zijn. Hij heeft als postadres het adres van zijn moeder in [woonplaats in Nederland] opgegeven. Volgens de gemeentelijke basisadministratie is belanghebbende van [datum] 1999 tot en met [datum] 2001 feitelijk woonachtig geweest te [woonplaats], België.
3.3. Bij een boekenonderzoek bij [bedrijf 1] B.V. te [vestigingsplaats in Nederland] (hierna: [bedrijf 1]) is de Belastingdienst gebleken dat belanghebbende over de jaren 1999, 2000 en 2001 facturen heeft afgegeven met vermelding van Nederlandse omzetbelasting. Op de facturen staat als adres van belanghebbende het adres in [woonplaats in Nederland]. De op de facturen vermelde omzetbelasting is door belanghebbende niet op aangifte voldaan. In verband hiermee zijn de onderhavige naheffingsaanslag en boete opgelegd.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, welke vragen door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend worden beantwoord.
4.2. Belanghebbende baseert zijn standpunten - kort en zakelijk weergegeven - op het volgende. De termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar is door de Inspecteur ruimschoots overschreden. Belanghebbende vraagt zich daarom af of de naheffingsaanslag valide is en ingevorderd kan worden. Belanghebbende heeft in 1999 als IT-consultant via [bedrijf 1] werkzaamheden verricht bij de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 2] CVBA te [vestigingsplaats], België (hierna: [bedrijf 2]). Mondeling is belanghebbende met [bedrijf 1] een dagvergoeding van 28.000 Belgische franken en een onkostenvergoeding per dag van 5.000 Belgische franken (17,8%) overeengekomen. Facturatie zou volgens de afspraak vanuit België plaatsvinden in Belgische franken. Tijdens latere besprekingen is door [bedrijf 1] eenzijdig aan belanghebbende medegedeeld dat de factuur in Nederlandse guldens moest worden opgesteld en dat belanghebbende in plaats van de dagelijkse onkostenvergoeding van 5.000 Belgische franken omzetbelasting op de factuur moest vermelden. Belanghebbende was, gelet op het verschil in machtsverhouding tussen belanghebbende en [bedrijf 1], niet in de positie zich hiertegen te verzetten. Vaststaat dat belanghebbende gedurende het tijdvak een buitenlands ondernemer was. Belanghebbende vraagt zich dan ook af of hij gehouden is aan de Nederlandse omzetbelastingwetgeving en de manier waarop de formulering van de facturen wordt voorgeschreven.
4.3. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boete.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Artikel 25, lid 1, van de AWR verklaart in afwijking van het bepaalde in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), dat de Inspecteur binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift een uitspraak daarop dient te doen. Deze termijn kan op grond van artikel 25, lid 2, van de AWR worden verlengd met maximaal een jaar, mits de Minister van Financiën schriftelijk daartoe toestemming heeft verleend.
Deze termijn is door de Inspecteur overschreden. Bovendien is er geen schriftelijke toestemming verleend als bedoeld in artikel 25, lid 2, van de AWR. De AWR en de Awb verbinden aan een overschrijding van eerderbedoelde termijn geen nietigheid of vernietigbaarheid van de aanslag. Het standpunt van belanghebbende dat een en ander dient te leiden tot een vernietiging van de aanslag dient te worden verworpen.
Ten overvloede overweegt het Hof nog dat belanghebbende op grond van artikel 6:12 van de Awb in samenhang met artikel 6:2 van de Awb, de mogelijkheid had beroep in te stellen tegen het door de Inspecteur niet tijdig doen van de uitspraak op het ingediende bezwaarschrift. Dit heeft belanghebbende nagelaten.
6.2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) moet de in een tijdvak verschuldigde belasting op aangifte worden voldaan. Ingevolge artikel 37 van de Wet wordt hij die op een factuur op enigerlei wijze melding maakt van omzetbelasting, die hij, anders dan op grond van dat artikel, niet verschuldigd is geworden, die belasting verschuldigd op het tijdstip waarop hij die factuur heeft uitgereikt. Hij is gehouden deze belasting te voldoen op de voet van artikel 14 van de Wet. Hieraan doet het zijn van buitenlands ondernemer niet af.
6.3. Tot de gedingstukken behoren door belanghebbende aan [bedrijf 1] afgegeven facturen met daarop bedragen in Nederlandse guldens vermeld ter zake van door belanghebbende verrichte werkzaamheden. Op de facturen is apart omzetbelasting vermeld. Verder maken de facturen alleen melding van het postadres in [woonplaats in Nederland]. De facturen bevatten geen enkele verwijzing naar het Belgische adres van belanghebbende.
6.4. Gelet op hetgeen op de facturen is vermeld en de tekst van artikel 37 van de Wet is belanghebbende de op de facturen vermelde omzetbelasting verschuldigd. Nu belanghebbende de alsdan verschuldigde omzetbelasting niet op aangifte heeft voldaan, is de naheffingsaanslag op goede gronden opgelegd. Al hetgeen belanghebbende heeft gesteld doet hier niet aan af. De rechtbank heeft op goede gronden beslist dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd.
6.5. De hiervoor vermelde feiten en omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is voldaan. Een boete tot op, in elk geval, het bedrag zoals dit in de uitspraak van de rechtbank, conform het door de Inspecteur ter zitting van de rechtbank nader ingenomen standpunt, is vastgesteld is passend en geboden.
6.6. Belanghebbende heeft ter zitting overigens verklaard in te zien dat de rechtbank op alle punten op goede gronden tot haar beslissing is gekomen en dat er eigenlijk sprake is van een civiel geschil tussen hem en [bedrijf 1].
6.7. Ter zitting hebben partijen afgesproken met elkaar in contact te treden omtrent de afhandeling van de naheffingsaanslag.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
8. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Sanders, Tromp en Van Walderveen. De beslissing is op 6 april 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Nederveen)
(Sanders)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.