Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-01-2007, BA8594, BK-06/00087

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-01-2007, BA8594, BK-06/00087

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 januari 2007
Datum publicatie
3 juli 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2007:BA8594
Zaaknummer
BK-06/00087

Inhoudsindicatie

Art 27e Awr. Redelijke schatting van de Inspecteur van het inkomen uit werk en woning/ Bijtelling privégebruik personenauto /Opgelegde boete gehandhaafd.

Uitspraak

ERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

23 januari 2007

nummer BK-06/00087

UITSPRAAK

op het hoger beroep van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 februari 2006, nummer AWB 05/4344, betreffende na te melden aan belanghebbende te woonplaats opgelegde aanslag.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. Met dagtekening 25 januari 2005 is aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.288. Tevens heeft de Inspecteur op de voet van artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) een verzuimboete opgelegd van € 340.

1.2. Op het tegen de aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur bij de uitspraak op bezwaar van 20 mei 2005 het belastbare inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 45.571 en heeft hij de boete gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank 's-Gravenhage. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep betreffende de aanslag gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.066 en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Voorts is de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

2. Geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het gerechtshof van 12 december 2006, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende heeft op 11 december 2006 telefonisch bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht.

2.3. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvol-doende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende, geboren in jaartal, heeft over het jaar 2002 geen aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Na belanghebbende daartoe te hebben aangemaand - een schermprint van de aanmaning behoort tot de gedingstukken - heeft de Inspecteur de aanslag voor dit jaar vastgesteld naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.288. Tevens heeft de Inspecteur een verzuimboete van € 340 opgelegd.

3.2. Aan belanghebbende staat voor het onderhavige jaar een personenauto van zijn werkgever ter beschikking. Van de personen die tot het huishouden van belanghebbende behoren, beschikt niemand over een personenauto. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur een bedrag van € 5.000 als genoten voordeel in aanmerking genomen. Daarbij is uitgegaan van een enkele reisafstand van belanghebbendes woning naar de plaats waar belanghebbende werkzaam is (a-straat te Q) van 46 kilometer, een percentage van vijfentwintig en een catalogusprijs van € 20.000.

3.3. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. Als onderdeel van zijn bezwaar heeft hij het uitgereikte aangiftebiljet ingeleverd. Naast een aantal niet meer in geschil zijnde posten heeft belanghebbende ter zake van privégebruik van een hem door zijn werkgever ter beschikking gestelde personenauto een bedrag van € 1.996 als genoten voordeel aangegeven.

Hij is daarbij uitgegaan van een automerk a met een catalogusprijs van € 9.980.

3.4. De Inspecteur heeft, nadat de rechtbank uitspraak had gedaan, bij de werkgever van belanghebbende nadere informatie opgevraagd inzake de aan belanghebbende in het jaar 2002 ter beschikking staande personenauto's. Bij het verweerschrift in hoger beroep heeft de Inspecteur de ontvangen gegevens in het geding gebracht. De Inspecteur heeft het voor dit jaar genoten voordeel tijdsevenredig, uitgaande van een catalogusprijs van de automerk a van € 9.980 respectievelijk automerk b van

€ 23.000, berekend op € 4.528. Deze gegevens worden geacht hier te zijn herhaald en ingelast.

3.5. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Inspecteur zich nader op het standpunt gesteld dat de catalogusprijs van de automerk b € 21.944 bedraagt. Bij een tijdsevenredige toepassing van het autokostenforfait bedraagt de bijtelling € 3.428. Het totaalbedrag ter zake van bijtelling auto over dit jaar beloopt alsdan € 4.363.

3.6. De Inspecteur heeft belanghebbende wegens het niet, dan wel niet tijdig, indienen van zijn aangifte in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 een boete opgelegd van ƒ 150. Over het onderhavige jaar heeft de Inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van

€ 340 wegens een tweede verzuim.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is het antwoord op de vraag op welk bedrag het door belanghebbende genoten voordeel in verband met de door zijn werkgever ter beschikking gestelde auto dient te worden gesteld.

4.2. De Inspecteur heeft zich primair op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, en heeft gesteld dat sprake is van omkering van de bewijslast, onder verwijzing naar artikel 25, zesde lid, Awr. Voorts heeft hij zich nader op het standpunt gesteld dat het bedrag van de bijtelling auto voor het onderhavige jaar op € 4.363 moet worden gesteld. Voorts is hij van mening dat de verzuimboete tot het juiste bedrag is opgelegd. Van feiten en omstandigheden

welke aanleiding geven de boete te matigen is niets gebleken noch aannemelijk gemaakt.

4.3. Belanghebbende heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning naar een bedrag van € 44.935 en bevestiging van de boetebeschikking.

5.2. Belanghebbende heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend noch andere stukken in het geding gebracht ter bestrijding van de uitspraak van de rechtbank en het daarbij vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning.

6. Beoordeling van het hoger beroep

Geen aangifte gedaan; omkering en verzwaring bewijslast

6.1. Ingevolge artikel 27e, onderdeel a, Awr wordt, indien niet de vereiste aangifte is gedaan, het beroep door het gerechtshof ongegrond verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Nu belanghebbende de vereiste aangifte niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, dient hij in beroep overtuigend aan te tonen dat de bestreden uitspraak op bezwaar onjuist is. De aanslag mag echter niet naar willekeur zijn vastgesteld, maar moet berusten op een redelijke schatting van de verzwegen inkomsten. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag loon uit vroegere dienstbetrekking tot een bedrag van € 11.937 in aanmerking genomen en wegens privégebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde personenauto een bedrag van € 5.000. Het Hof acht de schatting van het inkomen uit werk en woning redelijk. Naar het oordeel van het Hof mocht de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag in redelijkheid er van uitgaan dat aan belanghebbende een personenauto met een cataloguswaarde van

€ 20.000 ter beschikking stond (Hoge Raad 28 maart 2003, nr. 38.039, LJN AF6486, BNB 2003/203*).

Bijtelling privé-gebruik personenauto

6.2. Met hetgeen de Inspecteur in hoger beroep aan nadere gegevens in het geding heeft gebracht heeft hij naar 's Hofs oordeel aannemelijk gemaakt dat belanghebbende gedurende 7,5 maanden in dit jaar over een door de werkgever ter beschikking gestelde personenauto van het merk b heeft kunnen beschikken en de rest van het jaar (4,5 maanden) over een automerk a. Belanghebbende heeft daartegenover geen dan wel volstrekte onvoldoende feiten aangevoerd. Hij heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, niet gereageerd op de inhoud van het beroepschrift in hoger beroep en de aldaar in opgenomen cijfermatige gegevens inzake de hem ter beschikking staande personenauto.

6.3. Het Hof acht de catalogusprijs van de automerk b van

€ 21.944, welke gegevens de Inspecteur aan de door belanghebbende gedane aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2003 tot en met 2005 heeft ontleend, aannemelijk.

6.4. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat hij de in dit jaar ter beschikking staande personenauto's niet, althans voor niet meer dan 500 kilometer, voor privédoeleinden heeft gebruikt. Het Hof gaat er derhalve met de Inspecteur vanuit dat aan belanghebbende in het onderhavige jaar gedurende 4,5 maanden een automerk a met een cataloguswaarde van € 9.980 ter beschikking stond en gedurende 7,5 maanden een automerk b met een cataloguswaarde van

€ 21.944. Het Hof zal de Inspecteur volgen in zijn conclusie dat dit leidt tot een bijtelling van € 4.363 en dat het belastbare inkomen uit werk en woning dan moet worden vastgesteld op € 44.935. Alsdan dient te worden beslist zoals hierna te melden.

Verzuimboete

6.5. De Inspecteur, op wie de bewijslast rust, heeft naar

's Hofs oordeel aannemelijk gemaakt dat in dit geval sprake is van een tweede verzuim. De opgelegde boete is niet hoger dan is bepaald in paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Het Hof heeft, de opgelegde boete zelfstandig beoordelend, de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende daarbij meewegend, geen aanleiding gezien tot een vermindering van de opgelegde boete. Van afwezigheid van alle schuld kan niet worden gesproken. Ook overigens zijn het Hof geen feiten en omstandigheden gebleken welke aanleiding geven tot een vermindering. De boete is passend en geboden uit een oogpunt van norminscherping respectievelijk handhaving.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, nu niet is gebleken dat belanghebbende zodanige kosten heeft gemaakt.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.935;

- handhaaft de verzuimboete.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh, Van Walderveen en Pijl. De beslissing is op 23 januari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Van de Vijver)

(Savelbergh)

Aangetekend aan

Partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

nummer BK-06/00087 blz. 7/7