Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-04-2007, BA9088, BK-06/00164

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-04-2007, BA9088, BK-06/00164

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
17 april 2007
Datum publicatie
9 juli 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2007:BA9088
Zaaknummer
BK-06/00164

Inhoudsindicatie

Wet LB Op uitbetalingen van de werkgever op grond van de Tijdelijke ouderenregeling dient inhouding van loonheffing plaats te vinden aan de hand van de groene tabel.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

17 april 2007

nummer BK-06/00164

UITSPRAAK

op het hoger beroep van belanghebbende te plaatsnaam tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 april 2006, nummer AWB 05/4046, betreffende het na te noemen van hem ingehouden bedrag.

1. Aanslagen, bezwaar en beroep

1.1. Van belanghebbende is over het tijdvak april 2005 met toepassing van de groene tabel een bedrag van € 762,75 aan loonheffing ingehouden.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, belanghebbendes bezwaren tegen de hoogte van de ingehouden loonheffing afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij voormelde uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

2. Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 105. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 6 maart 2007, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.3. Op dezelfde zitting is, met toestemming van partijen, de zaak behandeld met het nummer 06/00163 van A, voor wie dezelfde gemachtigde optreedt als voor belanghebbende in deze zaak, betreffende de inhouding van loonheffing over het tijdvak april 2005. Partijen hebben ter zitting ermee ingestemd dat de in die zaak in het geding gebrachte stukken en aangevoerde stellingen - voor zover van belang voor de onderhavige zaak - tevens gelden als ingebracht en aangevoerd in de onderhavige zaak. Voor zover door partijen naar stukken in die zaken is verwezen, worden die stukken geacht ook in deze zaak te zijn overgelegd. Wat in deze zaak is aangevoerd (schriftelijk of mondeling) wordt geacht te zijn aangevoerd in de andere zaak.

3. Vaststaande feiten

Het Hof gaat uit van de in de uitspraak van de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.3 van haar uitspraak vermelde feiten.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of bij de inhouding van de loonheffing op de door belanghebbende in het onderhavige tijdvak op grond van de Tijdelijke ouderenregeling ontvangen loonbetaling, terecht de groene tabel is toegepast, welke vraag belanghebbende ontkennend, doch de Inspecteur bevestigend beantwoord.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

5. Overwegingen omtrent het geschil

5.1. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet Lb) zijn bij ministeriële regeling loonbelastingtabellen vastgesteld. In deze tabellen wordt de heffingskorting voor de loonbelasting op zodanige wijze verwerkt dat naast het bedrag aan loon het belastingbedrag of het belastingpercentage is vermeld. Er zijn twee naar kleur te onderscheiden tabellen, te weten de witte tabellen en de groene tabellen. De witte tabellen zijn van toepassing op loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en de groene tabellen op loon uit vroegere dienstbetrekking. In de witte tabellen is de arbeidskorting verwerkt, in de groene tabellen niet.

5.2. Ingevolge artikel 22a, eerste lid, van de Wet Lb is voor de werknemer die loon uit tegenwoordige arbeid geniet de arbeidskorting van toepassing. De arbeidskorting geldt niet voor de werknemer die loon uit vroegere arbeid geniet. Derhalve dient de vraag te worden beantwoord of belanghebbende in het onderhavige tijdvak genoten inkomsten op grond van de Tijdelijke ouderenregeling heeft genoten uit vroegere dan wel uit tegenwoordige arbeid.

5.3. Volgens vaste jurisprudentie is sprake van inkomsten uit tegenwoordige arbeid als de inkomsten ten nauwste verband houden met bepaalde verrichte arbeid of met een in een bepaald tijdvak verrichte arbeid, waarvoor het de rechtstreekse beloning vormt, terwijl loon uit vroegere arbeid niet de onmiddellijke tegenprestatie vormt voor bepaalde arbeid, maar zijn oorzaak vindt in het voorheen verricht zijn van arbeid.

5.4. Vaststaat dat ten aanzien van belanghebbende een besluit is genomen waarin hem non-activiteit is verleend en dat hij op grond daarvan in het onderhavige tijdvak geen werkzaamheden ten behoeve van zijn werkgever heeft verricht. Uit regelgeving noch uit voormeld besluit blijkt dat belanghebbende beschikbaar bleef of diende te blijven voor het verrichten van arbeid ten behoeve van zijn werkgever.

5.5. Gelet op het vorenoverwogene kan niet worden geoordeeld dat de inkomsten in het onderhavige tijdvak ten nauwste verband hielden met in dat tijdvak verrichte arbeid, zodat geen sprake is van inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Derhalve dient inhouding van loonheffing plaats te vinden met toepassing van de groene tabel. Daaraan doet niet af dat de dienstbetrekking van belanghebbende gedurende de periode waarin hem non-activiteit was verleend, doorliep en evenmin dat het niet uitgesloten was dat de periode van non-activiteit in onderling overleg zou kunnen worden beëindigd, waarna belanghebbende wederom werkzaamheden voor zijn werkgever zou kunnen gaan verrichten. Hetgeen overigens door belanghebbende in dit kader is aangevoerd kan evenmin aan voormeld oordeel afdoen.

5.6. Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat hij vertrouwen mocht ontlenen aan de handelwijze van zijn werkgever, als een aan de controle van de Inspecteur onderworpen inhoudingsplichtige, en aan die van de Inspecteur.

5.7. De Inspecteur is op grond van het vertrouwensbeginsel slechts dan aan zijn tot en met het jaar 2004 gevoerde gedragslijn gebonden indien die gedragslijn bij belanghebbende redelijkerwijs de indruk heeft kunnen wekken van een bewuste standpuntbepaling. Omstandigheden waaraan een zodanige indruk kan worden ontleend zijn bijvoorbeeld het vaststellen van een aanslag in overeenstemming met een aangifte, waarin de belastingplichtige de desbetreffende aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld, de vaststelling van een aanslag na raadpleging van bewijsstukken, na gehouden besprekingen of gevoerde correspondentie, dan wel met eerder verstrekte inlichtingen of de tegemoetkoming aan een bezwaar betreffende dezelfde, zich onveranderd voordoende, aangelegenheid.

5.8. Omstandigheden als bovenvermeld, of feiten en/of omstandigheden die daarmee op een lijn zouden kunnen worden gesteld, zijn gesteld noch gebleken. Het enkele feit dat in de periode vanaf 1999 tot en met het jaar 2004 kennelijk onopgemerkt is gebleven of niet is onderkend dat op uitbetalingen op grond van de Tijdelijke ouderenregeling inhouding van loonheffing plaats vond aan de hand van de witte tabel, is voor honorering van het vertrouwensbeginsel onvoldoende. Voorts eist het vertrouwensbeginsel niet dat bij een verandering van inzicht in het recht, de Inspecteur is gehouden een onjuiste interpretatie van de regelgeving bij een opeenvolgende behandeling voort te zetten. Daarbij komt dat belanghebbende na de brief van 30 december 2004 betreffende de eindejaarscirculaire arbeidsvoorwaarden werkgever, in welke brief wordt medegedeeld dat de Belastingdienst heeft geoordeeld dat op uitbetalingen op grond van de Tijdelijke ouderenregeling inhouding van loonheffing dient plaats te vinden aan de hand van de groene tabel, in ieder geval niet langer op ongewijzigde voortzetting van de wijze van handelen van zijn inhoudingsplichtige en de Inspecteur mocht rekenen.

5.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is en dat dient te worden beslist als hierna vermeld.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

7. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Vonk, Van Knobelsdorff en Savelbergh. De beslissing is op 17 april 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(van de Vijver

(Vonk)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

nummer BK-06/00164 blz. 5/5