Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-03-2007, BB1790, BK-06/00074

Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-03-2007, BB1790, BK-06/00074

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
6 maart 2007
Datum publicatie
15 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2007:BB1790
Zaaknummer
BK-06/00074

Inhoudsindicatie

IB/PVV 2002; Door belanghebbende verrichte werkzaamheden i.h.k. van een vennootschap onder firma zijn niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard. Zelfstandigenaftrek terecht toegepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

6 maart 2007

nummer BK-06/00074

UITSPRAAK

op het hoger beroep van belanghebbende te plaatsnaam tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 januari 2006, nummer AWB 05/2547 IB/PVV G D3, betreffende na te noemen aanslag.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1 Aan belanghebbende is door de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Rijnmond voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een verzamelinkomen van € 38.914.

1.2 Het door belanghebbende tegen deze aanslag gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur afgewezen.

1.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

2. Loop van het geding in hoger beroep

2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 103. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 12 december 2006. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep betreffende de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premieheffing voor het jaar 2001, kenmerk Hof BK-06/00072. Voor zover in die zaak stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige zaak te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaak voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.

3.1 Belanghebbende oefent samen met haar echtgenoot in de vorm van een vennootschap onder firma een tandtechnische praktijk uit. De gezamenlijke praktijkuitoefening is ongeveer 25 jaar geleden aangevangen. De vennootschap onder firma werkt samen met een tandarts en een implantoloog die wekelijks spreekuur houden op het adres van de vennootschap onder firma. Belanghebbende heeft geen speciale opleiding voor dit vak gevolgd, maar zij heeft zich de vaardigheden in de praktijk eigen gemaakt. De echtgenoot heeft gedurende twee jaar een MBO-opleiding gevolgd, maar hij heeft deze niet voltooid. Er zijn geen personeelsleden in de praktijk werkzaam.

3.2 De uren die beide vennoten dagelijks aan praktijkwerkzaamheden besteden, kunnen als volgt worden samengevat:

belangh. echtgenoot

in- en verkoopwerkzaamheden 0,5 0,5

patiënteninformatie en -verzorging 2,0 2,0

patiëntenbehandeling/lab.werkzaamheden/

regelen werk derden 2,5 6,0

cliëntenadministratie/

voorbereiden declaraties 2,0 1,0

receptie- en wachtruimtewerkzaamheden 3,0 0,5

administratie 1,0 1,0

totaal 11,0 11,0

3.3 Van de winst van de vennootschap onder firma is voor het onderhavige jaar 35 percent aan belanghebbende toegekend en 65 percent aan haar echtgenoot.

3.4 De Inspecteur heeft in 2004 een onderzoek doen instellen ter beoordeling van het samenwerkingsverband over de jaren 2001 tot en met 2003. Het rapport van het onderzoek van 7 december 2004 behoort tot de stukken van het geding. In het rapport is als standpunt van de Inspecteur opgenomen dat sprake is van een ongebruikelijk samenwerkingsverband en dat ten aanzien van belanghebbende sprake is van werkzaamheden van ondersteunende aard. In het rapport is voorts verwoord dat, gelet op de duur en de aard van de werkzaamheden, de winstverdeling zakelijk is te noemen.

3.5 Bij het vaststellen van de aanslag voor het onderhavige jaar heeft de Inspecteur de in de aangifte opgenomen zelfstandigenaftrek van € 4.906 niet aanvaard.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1 In geschil is antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de aangifte van belanghebbende heeft gecorrigeerd op het punt van de zelfstandigenaftrek, welke vraag door belanghebbende ontkennend wordt beantwoord en door de Inspecteur bevestigend.

4.2 Belanghebbende betoogt dat zij voldoet aan de vereisten voor toepassing van de zelfstandigenaftrek.

4.3 De Inspecteur houdt staande dat de werkzaamheden van belanghebbende hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en dat het ongebruikelijk is een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen aan te gaan.

5. Conclusies van partijen

5.1 Belanghebbende heeft geconcludeerd dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd en dat het verzamelinkomen dient te worden verminderd met het bedrag van de zelfstandigenaftrek.

5.2 De conclusie van de Inspecteur is dat het hoger beroep ongegrond is.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1 Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende ten minste 1.225 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor de gezamenlijk met haar echtgenoot gevoerde onderneming. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de door haar bestede uren, gespecificeerd in 3.2, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zijn uitgesloten. De bewijslast dat belanghebbende een voldoende groot aantal kwalificerende uren voor deze onderneming heeft besteed, rust op haar.

6.2 Zoals is bepaald in het in 6.1 genoemde wetsartikel komen in een geval als het onderhavige niet in aanmerking werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband indien deze hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het tevens ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan. Slechts indien aan dit dubbele vereiste is voldaan, kwalificeren de werkzaamheden niet.

6.3 De in 3.2 opgenomen omschrijving van de werkzaamheden en de daaraan bestede uren zijn tussen partijen niet in geschil. Partijen strijden echter over het al dan niet ondersteunende karakter van de in dat overzicht opgenomen werkzaamheden. Naar het oordeel van het Hof behoren in een geval als het onderhavige in ieder geval niet tot de ondersteunende werkzaamheden die werkzaamheden waarbij de patiënt direct is betrokken en welke naar hun aard omzet kunnen genereren. Mede gelet op de door belanghebbende in hoger beroep verstrekte toelichting acht het Hof het verstrekken van informatie aan patiënten als werkzaamheden die niet van ondersteunende aard zijn, althans voor zover deze informatie de medische en technische aspecten van de tandtechnische werkzaamheden betreft en deze informatie niet in algemene vorm plaatsvindt, bijvoorbeeld door het uitreiken van een folder. Ook acht het Hof patiëntenverzorging, patiëntenbehandeling en laboratoriumwerkzaamheden niet ondersteunend van aard. Al hetgeen de Inspecteur in dit kader heeft aangevoerd, brengt geen wijziging in dit oordeel.

6.4 Het Hof schat de tijd die is gemoeid met de niet ondersteunende werkzaamheden, in goede justitie als volgt: (het in dit verband kwalificerende gedeelte van) de patiënteninformatie en de patiëntenverzorging tezamen 1,5 uur per dag, alsmede de patiëntenbehandeling en laboratoriumwerkzaamheden tezamen 2 uur per dag. Het betreft derhalve 31,8 percent van het totaal van de door belanghebbende in de onderneming verrichte werkzaamheden, zodat de slotsom is dat de door haar verrichte werkzaamheden niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn.

6.5 Nu aan de eerste voorwaarde voor de uitsluiting van de zelfstandigenaftrek niet is voldaan, komt een beoordeling van een ongebruikelijkheid van het samenwerkingsverband niet aan de orde.

7. Proceskosten en griffierecht

7.1 Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaak met kenmerk BK-06/00072 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 966 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten à € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak)), waarvan te dezen de helft, derhalve

€ 483 in aanmerking wordt genomen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

7.2 Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 37, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van

€ 103 te worden vergoed.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een naar een verzamelinkomen van € 34.008;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 483, onder aanwezig van de Staat als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast de Staat aan belanghebbende een bedrag van € 140 aan griffierecht te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh, Van Walderveen en Pijl. De beslissing is op 6 maart 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Van de Vijver)

(Savelbergh)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

nummer BK-06/00074 blz. 6/6