Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-05-2007, BB2087, BK-06/00306

Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-05-2007, BB2087, BK-06/00306

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
1 mei 2007
Datum publicatie
21 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2007:BB2087
Formele relaties
Zaaknummer
BK-06/00306

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is terecht als gebruiker in heffing ozb betrokken

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

1 mei 2007

nummer BK-06/00306

UITSPRAAK

op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid belanghebbende B.V., gevestigd te plaatsnaam, tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar P (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen aanslag.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 wegens het gebruik krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te plaatsnaam, een aanslag opgelegd in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente plaatsnaam naar een heffingsmaatstaf van € 2.519.024. Het bedrag van de aanslag is € 5.591,03.

1.2. Het tegen de aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 3 april 2007, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslagen in de onroerende-

zaakbelastingen voor de jaren 1997, 1998 en 1999 met Hofkenmerk BK-06/00308. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in die zaak geldt, voor zover van belang, tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere zaak. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

3.1. Belanghebbende was op 1 januari 2001 krachtens recht van opstal genothebbende van de onderhavige onroerende zaak. Het betreft een hangar die bestemd is om te worden gebruikt voor het stallen van vliegtuigen. De hangar is onderverdeeld in drie hallen die grotendeels op contractbasis voor perioden variërend van één tot vijf jaar zijn verhuurd aan onder meer A, B, C en D.

3.2. In de hangar bevinden zich enkele zogeheten porta- cabins, waarvan er een door belanghebbende wordt gebruikt als onderkomen van een door hem aangestelde supervisor die onder meer is belast met het in- en uitparkeren van de vliegtuigen. De aansluiting op nutsvoorzieningen staat op naam van belanghebbende. Het adres van belanghebbende zoals vermeld in de telefoongids, komt overeen met het adres van de hangar.

3.3. In de beroepszaken die hebben geleid tot de uitspraken van het Hof van 29 november 2006, bij het Hof bekend onder de nummers BK-05/00191 en BK-05/00192, zijn partijen bij wijze van compromis overeengekomen dat de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak voor het onderhavige jaar dient te worden vastgesteld op ƒ 4.407.420 (€ 2.000.000). De Inspecteur heeft daarna de onderhavige aanslag dienovereenkomstig ambtshalve verminderd.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is nog in geschil of belanghebbende de onroerende zaak gebruikt in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1997 (hierna: de Verordening) van de gemeente plaatsnaam. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de aanslag.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Verordening wordt onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder meer een gebruikersbelasting geheven van degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onderdeel b, van die bepaling wordt met betrekking tot de gebruikersbelasting het gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven, met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven bevoegd is de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven. Laatstbedoelde bepaling stemt overeen met artikel 220b, aanhef en eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet.

6.2. Vaststaat dat belanghebbende krachtens recht van opstal een beperkt (zakelijk) recht heeft met betrekking tot de hangar. Tevens staat vast dat belanghebbende delen van de hangar aan onderscheiden bedrijven krachtens verhuur in gebruik heeft gegeven. Feiten of omstandigheden die in een andere richting wijzen, zijn gesteld noch gebleken. Gelet op de duidelijke bewoordingen van artikel 1 van de Verordening, zoals hiervoor onder 6.1 is vermeld, is belanghebbende dan ook terecht als gebruiker in de heffing betrokken en dient het beroep in zoverre te worden verworpen.

6.3 Niettegenstaande hetgeen hiervoor is overwogen kan gelet op hetgeen is vermeld onder 3.3 de in geschil zijnde uitspraak geen stand houden en dient de aanslag te worden verminderd tot een naar een waarde van € 2.000.000 (ƒ 4.407.420). In zoverre is het beroep gegrond.

7. Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de aanslag tot een naar een heffingsmaatstaf van ƒ 4.407.420 (€ 2.000.000).

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Engel,

Van Knobelsdorff en Savelbergh. De beslissing is op 1 mei 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Postema)

(Engel)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

nummer BK-06/00306 blz. 5/5