Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-05-2007, BB2089, BK-06/00308

Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-05-2007, BB2089, BK-06/00308

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
1 mei 2007
Datum publicatie
21 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2007:BB2089
Zaaknummer
BK-06/00308

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is terecht als gebruiker in de heffing ozb betrokken

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

1 mei 2007

nummer BK-06/00308

UITSPRAAK

op de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid belanghebbende B.V., gevestigd te plaatsnaam, tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar van de gemeente P (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen aanslagen.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1997, 1998 en 1999 wegens het gebruik krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te plaatsnaam, aanslagen opgelegd in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente plaatsnaam (hierna: OZB) naar een heffingsmaatstaf van ƒ 5.400.000

(€ 2.519.024). De aanslagen bedragen onderscheidenlijk ƒ 11.340 (€ 5.145,87) voor de jaren 1997 en 1998 en voor het jaar 1999 ƒ 11.988 (€ 5.439,92).

1.2. Het tegen de aanslagen gerichte bezwaar van belanghebbende zijn bij de bestreden uitspraken voor wat betreft de jaren 1997 en 1998 afgewezen en met betrekking tot het jaar 1999 niet ontvankelijk verklaard.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 3 april 2007, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het beroep van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2001 met Hofkenmerk BK-06/00306. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in die zaak geldt, voor zover van belang, tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere zaak. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

3.1. Belanghebbende was op 1 januari van de onderscheiden jaren krachtens recht van opstal genothebbende van de onderhavige onroerende zaak. Het betreft een hangar die bestemd is om te worden gebruikt voor het stallen van vliegtuigen. De hangar is onderverdeeld in drie hallen die grotendeels op contractbasis voor perioden variërend van één tot vijf jaar zijn verhuurd aan onder meer A, B, C en D.

3.2. In de hangar bevinden zich enkele zogeheten portacabins, waarvan er een door belanghebbende wordt gebruikt als onderkomen van een door hem aangestelde supervisor die onder meer is belast met het in- en uitparkeren van de vliegtuigen. De aansluiting op nutsvoorzieningen staat op naam van belanghebbende. Het adres van belanghebbende zoals vermeld in de telefoongids, komt overeen met het adres van de hangar.

3.3. De aanslag voor het jaar 1997 is gedagtekend 30 mei 1998. De aanslag voor het jaar 1998 is opgelegd met dagtekening 30 juni 1998. De WOZ-beschikking voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 is voorzien van de dagtekening

15 november 1999.

3.4. De aanslag voor het jaar 1999 is gedagtekend 28 april 2000. Tot de gedingstukken behoort een brief van belanghebbende aan de Inspecteur welke is gedateerd op 20 juni 2000 en die bij de Inspecteur is ingekomen op 22 juni 2000, waarbij belanghebbende bezwaar aantekent tegen de aanslag.

3.5. In de beroepszaken die hebben geleid tot de uitspraken van het Hof van 29 november 2006, bij het Hof bekend onder de nummers BK-05/00191 en BK-05/00192, zijn partijen bij wijze van compromis overeengekomen dat de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak voor de onderhavige jaren dient te worden vastgesteld op ƒ 4.407.420 (€ 2.000.000). De onderhavige aanslagen heeft de Inspecteur ambtshalve dienovereenkomstig verminderd.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is nog in geschil of belanghebbende de onroerende zaak gebruikt in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1997 (hierna: de Verordening) van de gemeente plaatsnaam. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend. Voorts is tussen partijen in geschil of belanghebbendes bezwaar voor het jaar 1999 door de Inspecteur terecht niet ontvankelijk is verklaard.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraken en van de aanslagen.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. Overwegingen omtrent het geschil

Beroep betreffende het jaar 1999

6.1.1. Het beroep betreffende de aanslag voor het jaar 1999 is primair gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door de Inspecteur.

De termijn voor indiening van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend, indien het vóór het einde van de termijn door de inspecteur is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Nu het Hof geen reden heeft om aan te nemen dat de dag van dagtekening van het aanslagbiljet is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daarvan, is de termijn in dit geval aangevangen met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, zodat de termijn voor het instellen van bezwaar eindigde met 9 juni 2000. Nu de onder 3.4 vermelde en als bezwaarschrift aan te merken brief niet binnen een week na afloop van de termijn is ontvangen, is het bezwaarschrift reeds daarom te laat ingediend.

6.1.2. Ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat hij direct na ontvangst van de aanslag een daarbij ingesloten voorbedrukt bezwaarformulier ingevuld aan de Inspecteur heeft verzonden. Nu de Inspecteur heeft ontkend een dergelijk formulier te hebben ontvangen, ligt het op de weg van belanghebbende zijn stelling aannemelijk te maken. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet daarin geslaagd. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de brief van 20 juni 2000 op geen enkele wijze refereert aan een reeds eerder ingediend bezwaarschrift en dat belanghebbende ook anderszins geen gegevens heeft bijgebracht die zijn stelling ondersteunen. Ook van andere omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, is niet gebleken.

6.2. Uit de voorgaande overwegingen vloeit voort dat het beroep van belanghebbende voor zover het is gericht tegen de uitspraak op het bezwaar inzake de aanslag voor het jaar 1999, ongegrond dient te worden verklaard.

Beroep betreffende de jaren 1997 en 1998

6.3. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Verordening wordt onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder meer een gebruikersbelasting geheven van degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onderdeel b, van die bepaling wordt met betrekking tot de gebruikersbelasting het gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven, met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven bevoegd is de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven. Laatstbedoelde bepaling stemt overeen met artikel 220b, aanhef en eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet.

6.4. Vaststaat dat belanghebbende krachtens recht van opstal een beperkt (zakelijk) recht heeft met betrekking tot de hangar. Tevens staat vast dat belanghebbende delen van de hangar aan onderscheiden bedrijven krachtens verhuur in gebruik heeft gegeven. Feiten of omstandigheden die in een andere richting wijzen, zijn gesteld noch gebleken. Gelet op de duidelijke bewoordingen van artikel 1 van de Verordening, zoals hiervoor onder 6.3 is vermeld, is belanghebbende dan ook terecht als gebruiker in de heffing betrokken en dient het beroep in zoverre te worden verworpen.

6.5. Tot slot merkt het Hof op dat, gelet op hetgeen is vermeld onder 3.3, de heffingsmaatstaf van de aanslagen voor de jaren 1997 en 1998 kennelijk is bepaald op de voet van artikel 220d, vierde lid (voorheen zesde lid) van de Gemeentewet. Mitsdien omvat het beroep tegen de aanslagen tevens de heffingsmaatstaf. Zoals vermeld onder 3.5 zijn partijen bij wijze van compromis overeengekomen dat de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak voor de onderhavige jaren dient te worden vastgesteld op ƒ 4.407.420 (€ 2.000.000). Mitsdien kunnen de uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen voor de jaren 1997 en 1998 niet in stand blijven en dienen de aanslagen te worden verminderd elk tot een naar een waarde van ƒ 4.407.420.

6.6. Al hetgeen hiervoor is overwogen brengt het Hof tot de navolgende beslissing.

7. Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart de beroepen betreffende de jaren 1997 en 1998 gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de jaren 1997 en 1998;

- vermindert de aanslagen onroerende-zaakbelastingen voor de jaren 1997 en 1998 elk tot een naar een heffingsmaatstaf van ƒ 4.407.420 (€ 2.000.000);

- verklaart het beroep betreffende het jaar 1999 ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Engel, Van Knobelsdorff en Savelbergh. De beslissing is op 1 mei 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Postema)

(Engel)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

nummer BK-06/00308 blz. 6/6