Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-12-2007, BC0932, BK-06/00241

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-12-2007, BC0932, BK-06/00241

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
18 december 2007
Datum publicatie
27 december 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2007:BC0932
Zaaknummer
BK-06/00241

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht vernietigd. De parkeerbelasting is voldaan door middel van GSM-parkeren. De omstandigheid dat slechts een kopie van de transponderkaart achter de voorruit aanwezig was is niet van belang. Burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden hadden voor het GSM-parkeren nog geen nadere voorschriften gegeven waaraan een belastingplichtige moet voldoen wil hij de verschuldigde belasting via de GSM-parkeerorganisatie kunnen voldoen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

18 december 2007

nummer BK-06/00241

UITSPRAAK

op het hoger beroep van de Inspecteur, de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage van 13 juli 2006, nummer AWB 05/6318, betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. Aan X te Z (hierna: belanghebbende) is met dagtekening 5 juli 2005 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Leiden opgelegd, genummerd 111111. De naheffingsaan-slag bedraagt € 48, bestaande uit € 2 aan nageheven parkeerbe-lasting en € 46 aan kosten.

1.2. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de nahef-fingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.4. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uit-spraak – en, naar het Hof begrijpt, de naheffingsaanslag ver-nietigd en de gemeente Leiden gelast aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

2. Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in ho-ger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een ver-weerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 november 2007, gehouden te Den Haag. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal op-gemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting ver-handelde staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvol-doende weersproken, in hoger beroep het volgende vast.

3.1. In of omstreeks de maand mei 2004 is een overeenkomst tot stand gekomen tussen A BV (hierna: A) en de sector Stadstoe-zicht van de gemeente Leiden, vertegenwoordigd door B, wethou-der van Verkeer, Onderwijs, Cultuur en Sport. Volgens de consi-derans van de overeenkomst biedt A een systeem betreffende be-taling van straatparkeren met behulp van de mobiele telefoon, heeft A aan Stadstoezicht aangeboden om een dienst te verlenen met betrekking tot betaling van straatparkeren met behulp van de mobiele telefoon (hierna: GSM-parkeren) en wensen partijen een overeenkomst aan te gaan voor GSM-parkeren. De overeenkomst luidt - voor zover van belang – als volgt:

Artikel 1: Begrippen

Dienst: het ter beschikking stellen van een geautomatiseerd parkeersysteem van A dat aan parkeer-ders de mogelijkheid biedt om betalingen van de aan de gemeente Leiden verschuldigde parkeerbelasting te voldoen met behulp van een mobiel telecommunicatie toestel (bijvoor-beeld via een mobiele telefoon) of via internet (…).

Artikel 2: Voorwerp en duur van de overeenkomst

2.2. Stadstoezicht draagt A op om namens Stadstoezicht betalingen te innen voor het parkeren op straat en deze een maand na inning over te maken naar bankrekeningnummer (…) ten name van Stadstoezicht.

3.2. Belanghebbende is met A een overeenkomst aangegaan opdat hij gebruik zou kunnen maken van de mogelijkheid tot GSM-parkeren. Voor het gebruikmaken van de mogelijkheid om de par-keerbelasting te voldoen door middel van A zijn algemene voor-waarden opgesteld. De gebruiker van A dient deze voor akkoord te ondertekenen. De “Algemene Voorwaarden gebruikers A BV (ver-sie 1.0)”(hierna: de Algemene Voorwaarden), waarvan een fotoko-pie tot de gedingstukken behoort, luiden voor zover hier van belang als volgt:

2.4. Gebruiker dient de originele transponderkaart met het nummer duidelijk leesbaar tegen de voorruit van de auto te plakken (d.m.v. hoesje). Bij A-Parkeren zijn de transponderkaart-nummers gekoppeld aan mobiele telefoonnummers. Dit zijn unieke koppelingen en kunnen dus niet onderling gewisseld worden. (…)

2.8. Gebruiker mag er pas van uit gaan dat een parkeeractie aan- of afgemeld is nadat een beves-tiging hiervan is ontvangen. (…)

2.9. Wanneer er sprake is van storing in het parkeersysteem van A of een netwerk van derden, dient Gebruiker het verschuldigde parkeertegoed op andere wijze te voldoen (een parkeer-kaart kopen bij de betaalautomaat). Aanmelding is dan niet mogelijk.

5.1. De gemeentelijke Parkeerverordening is van toepassing op alle Gebruikers van het A-systeem die in de betreffende gemeente parkeren en in geval van parkeren op private par-keerterreinen of parkeergarages aanvullend de algemene voorwaarden van de betreffende exploitant.

3.3. De vigerende Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2003 (tekst 2005; hierna: de verordening) luidt voor zover hier van belang :

Artikel 1

Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(…)

c. parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeer-meters en individuele, in het voertuig aanwezige parkeerapparatuur, en hetgeen naar maat-schappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan.

Artikel 2

Belastbaar feit

Onder de naam “parkeerbelastingen” worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting ter zake het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze ver-ordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

b. (…)

Artikel 6

Wijze van heffing en termijnen van betaling

1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte, door middel van het werpen van geld of gebruik van elektronische betaalkaarten in parkeerapparatuur, dan wel door het inwerkingstellen van in het voertuig aanwezige en door het college van burgemeester en wethouders geaccepteerde parkeerapparatuur, (…), en moet worden voldaan bij de aanvang van het parkeren. (…) Het college van burgemeester en wet-houders geeft omtrent een en ander nadere regels.”

3.4. Op 5 juli 2005 omstreeks 18.51 uur stond de auto van be-langhebbende met kenteken 11-aa-bb geparkeerd aan de a-straat te Leiden. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden aangewezen als een parkeerplaats voor be-taald parkeren, van maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 21.00 uur, en op zondag van 13.00 uur tot 21.00 uur.

3.5. Tijdens een controle op die datum en dat tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in de auto van be-langhebbende geen geldige parkeerkaart of parkeervergunning aanwezig was. Wel heeft de parkeercontroleur een fotocopie van een transponderkaart van A in de auto waargenomen, doch de ori-ginele transponderkaart van A was in de auto niet aanwezig.

3.6. A werkt als volgt. Direct nadat een belastingplichtige heeft geparkeerd, belt hij naar A waarbij hij de code van het parkeergebied via de telefoontoetsen doorgeeft. Deze tariefcode staat boven iedere parkeerautomaat. A herkent de belasting-plichtige aan diens mobiele nummer. De belastingplichtige is dan aangemeld. De parkeerwachter kan met een handscanner de A-kaart uitlezen, waarmee kan worden gecontroleerd of de auto op dat moment is aangemeld. Bij vertrek meldt de belastingplichti-ge zich af door opnieuw met A te bellen. De parkeeractie wordt dan beëindigd. A voldoet de parkeerbelasting aan de gemeente. Aan het einde van de maand rekent A alle parkeergelden met de belastingplichtige af door middel van een automatische incasso.

3.7. Uit een tot de gedingstukken behorend “Overzicht parkeer-acties” blijkt dat belanghebbende zich op voornoemde datum bij A heeft aangemeld om 17.59 uur en dat hij zich om 22.39 uur heeft afgemeld. Ter zake van het parkeren in de tussenliggende periode heeft A namens belanghebbende een bedrag van € 6,10 aan de gemeente voldaan, welk bedrag door belanghebbende aan A is betaald.

3.8. Ter zake van het parkeren is aan belanghebbende de onder-havige naheffingsaanslag opgelegd.

4. Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van par-tijen

4.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, hetgeen de Inspecteur stelt doch belanghebbende bestrijdt.

4.2. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen, wordt verwezen naar de stuk-ken van het geding. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht.

4.3. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.4. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, en vernietiging van de uitspraak van de recht-bank.

5. Beoordeling van het hoger beroep

5.1. In artikel 225, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet (tekst 2005; hierna de Wet) is bepaald dat in het kader van parkeerregulering ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze een belasting kan worden geheven.

5.2. De onderhavige parkeerbelasting wordt ingevolge artikel 234 van de Wet geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze. Dat artikel bepaalt in het tweede lid, on-derdeel a, met betrekking tot de parkeerbelasting verder voor zover thans van belang dat als voldoening op aangifte uitsluitend wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parke-ren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerauto-maat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.

5.3. Met de formulering ”met in achtneming van de door het col-lege gestelde voorschriften” in artikel 234, tweede lid, onder-deel a, van de Wet en met de formulering ”dan wel door het in-werkingstellen van in het voertuig aanwezige en door het colle-ge van burgemeester en wethouders geaccepteerde parkeerappara-tuur (…) Het college van burgemeester en wethouders geeft om-trent een en ander nadere regels” in artikel 6 van de Verorde-ning wordt tot uitdrukking gebracht dat, indien voorschriften zijn gesteld ten aanzien van de wijze van voldoening op aangif-te, de belastingplichtige naast de betaling van het verschul-digde tarief die voorschriften in acht dient te nemen, wil er sprake zijn van de vereiste voldoening op aangifte. Indien de belastingplichtige dit nalaat, heeft de vereiste voldoening op aangifte niet plaatsgevonden.

5.4. De Inspecteur heeft ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat door het college van burgemeester en wethouders ten tijde van het parkeren geen nadere voorschriften waren ge-geven waaraan een belastingplichtige moet voldoen wil hij de verschuldigde belasting via A kunnen voldoen. Derhalve heeft met betrekking tot het GSM-parkeren geen nadere regelgeving als bedoeld in artikel 6 van de Verordening door het college plaatsgevonden. Naar ’s Hofs oordeel kunnen, anders dan de In-specteur voorstaat, als zodanig niet dienen de bepalingen in de hiervoor vermelde overeenkomst tussen de sector Stadstoezicht en A en evenmin de bepalingen uit de overeenkomst tussen be-langhebbende en A. De Inspecteur beroept zich derhalve vergeefs op het bepaalde in artikel 2.4 van de eerdervermelde Algemene Voorwaarden.

5.5. Aangezien tussen partijen vaststaat dat belanghebbende de door hem verschuldigde parkeerbelasting tijdig heeft betaald, en niet is gebleken dat hij enig ander door het college gesteld voorschrift heeft geschonden, is het Hof van oordeel dat de na-heffingsaanslag niet berust op een daarvoor toereikende grond-slag. Het hoger beroep is mitsdien ongegrond, zodat moet worden beslist als na te melden.

6. Proceskosten en griffierecht

6.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.2. Aangezien de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, zal de griffier terzake van het hoger beroep van de Inspecteur van hem een griffierecht heffen van € 422.

7. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en be-paalt dat van de gemeente Leiden een griffierecht wordt geheven van € 422.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Vonk, Van Knobelsdorff en Engel. De beslissing is op 18 december 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Postema) (Vonk)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instel-len bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.