Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-04-2008, BC9391, BK-07/00219

Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-04-2008, BC9391, BK-07/00219

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
11 april 2008
Datum publicatie
14 april 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BC9391
Zaaknummer
BK-07/00219

Inhoudsindicatie

De Inspecteur heeft de WOZ-waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Het Hof bevestigt in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank waarbij het beroep ongegrond was verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede meervoudige belastingkamer

11 april 2008

nummer BK-07/00219

UITSPRAAK

op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 februari 2007, nummer AWB 06/573 WOZ, betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslagen.

1. Beschikking, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1 De directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente Den Haag (hierna: de Inspecteur) heeft bij beschikking van 28 februari 2005 de zogeheten WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres] te Den Haag (hierna: de onroerende zaak) naar het waardepeil van 1 januari 2003 vastgesteld op € 695.000, welke waarde voor de jaren 2005 en 2006 geldt.

1.2 Blijkens het biljet waarop evengenoemde beschikking is vermeld, zijn voorts, wegens de eigendom en het gebruik van de onroerende zaak, aan belanghebbende twee aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2005 opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 695.000.

1.3 Bij drie in een geschrift, gedagtekend 22 november 2005, verenigde uitspraken op het door belanghebbende tegen de beschikking en de aanslagen gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 37. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

2. Loop van het geding in hoger beroep

2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 106.

2.2 De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 februari 2008, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan.

3.1 Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en gebruiker van de onroerende zaak.

3.2 Het betreft een hoekherenhuis met garage, ondergrond en tuin. De bruto vloeroppervlakte van de woning is circa 189 m² en de kaveloppervlakte circa 266 m².

3.3 Op grond van de WOZ-regelgeving, te weten de regelgeving in de hoofdstukken III en IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet), is bij de onderwerpelijke beschikking de waarde van de onroerende zaak (hierna ook: de WOZ-waarde) vastgesteld op € 695.000 per 1 januari 2003.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1 Partijen houdt uitsluitend het antwoord op de vraag verdeeld of de onroerende zaak met € 695.000 te hoog is gewaardeerd, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

4.2 Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen, wordt verwezen naar de stukken van het geding.

5. Conclusies van partijen

5.1 Het hoger beroep van belanghebbende strekt, zo begrijpt het Hof, tot vaststelling van de WOZ-waarde op € 615.000.

5.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

6. Beoordeling van het hoger beroep

6.1 De rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met juistheid beslist dat de waarde van de onroerende zaak met € 695.000 niet te hoog is vastgesteld. Met al hetgeen de Inspecteur in beroep en hoger beroep omtrent de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, mede ter weerlegging van de door belanghebbende ingebrachte argumenten, acht het Hof de Inspecteur erin geslaagd voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, tegenover de betwisting ervan door belanghebbende, die in redelijkheid de conclusie rechtvaardigen, zulks met inachtneming van de uitgangspunten in artikel 17, tweede lid, van de Wet, dat aan de onroerende zaak niet een lagere waarde dan € 695.000 is toe te kennen.

6.2 De conclusie dat met € 695.000 zeker niet een te hoge waarde aan de onroerende zaak is toegekend, vindt naar 's Hofs oordeel mede bevestiging in de omstandigheid dat belanghebbende de onroerende zaak op 15 december 1999 heeft gekocht voor een prijs van [bedrag] en nadien de woning heeft verbouwd voor circa € 90.000, alsook - in het bijzonder - in de omstandigheid dat, blijkens een brief van belanghebbende van 26 juni 2002 (bijlage 8d bij het door de Inspecteur in eerste aanleg ingediende verweerschrift), een begin 2002 in opdracht van belanghebbende ingestelde taxatie resulteerde in een aan de onroerende zaak toe te kennen waarde van boven de € 800.000. Ter zitting heeft belanghebbende, toen hem het laatstgenoemde gegeven is voorgehouden, verklaard dat dat gegeven op zichzelf juist is, maar dat de taxatie in kwestie diende voor het verhogen van de hypotheek bij de [bank] en dat die waarde dus niets zegt over de waarde in het economische verkeer. Dat laatste acht het Hof niet geloofwaardig.

6.3 Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Sanders, Tromp en Van Walderveen. De beslissing is op 11 april 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Otto)(Sanders)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.