Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-03-2008, BD0403, BK-06/00256, BK-08/00043, BK-08/00044

Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-03-2008, BD0403, BK-06/00256, BK-08/00043, BK-08/00044

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
11 maart 2008
Datum publicatie
23 april 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BD0403
Zaaknummer
BK-06/00256, BK-08/00043, BK-08/00044

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen IB 2001 en 2002 vernietigd wegens ambtelijk verzuim Inspecteur. Voor het jaar 2003 is de correctie inzake de aftrek lijfrentepremies terecht toegepast. Geen beroep op opgewekt vertrouwen. Rechtens en feitelijk is de situatie van een loontrekkende niet hetzelfde als die van een ondernemer.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

11 maart 2008

nummers BK-06/00256, BK-08/00043 en BK-08/00044

UITSPRAAK

op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 augustus 2006, nummers AWB 05/8753, 05/8755 en 05/8756 IB/PVV betreffende na te noemen navorderingsaanslagen en aanslag.

1. Aanslagen, navorderingsaanslagen en bezwaar

1.1 Aan belanghebbende zijn door de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P/kantoor R, voor de jaren 2001 en 2002 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 9.287 en € 35.013.

1.2 Vervolgens heeft de Inspecteur aan belanghebbende navorde-ringsaanslagen voor deze jaren opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 11.710 en € 37.355. Gelijktijdig met het opleggen van de navorderingsaan-slag heeft de Inspecteur een boetebeschikking genomen waarbij voor ieder van de beide jaren een boete is opgelegd ter grootte van 25 percent van het bedrag van de aanslag.

1.3 Voorts heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volks-verzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.217.

1.4 De tegen deze navorderingsaanslagen en aanslag door be-langhebbende ingediende bezwaren zijn door de Inspecteur afge-wezen.

2. Geding in eerste aanleg

2.1 Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank.

2.2 De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uit-spraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt van het vernietigde besluit, de navorderingsaanslagen en de aanslag en de beschikkingen hef-fingsrente gehandhaafd, de boetebeschikkingen vernietigd en de Staat der Nederlanden gelast het betaalde griffierecht van in totaal € 74 aan belanghebbende te vergoeden.

3. Geding in hoger beroep

3.1 Belanghebbende is van de uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 105. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

3.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 29 januari 2008. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

4. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting ver-handelde staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvol-doende weersproken, in hoger beroep het volgende vast.

4.1 Belanghebbende oefende vanaf 1990 tot in 2001 als zelf-standig ondernemer een onderneming uit (het verspreiden van leesportefeuilles). Vanaf 9 juli 2001 is hij in dienstverband werkzaam.

4.2 Belanghebbende heeft in 1991 en 1993 drie kapitaalverzeke-ringen afgesloten met een looptijd tot 15 december 2011, waar-bij hij de verzekeringnemer en de verzekerde is en op expira-tiedatum of bij zijn eerder overlijden een bepaald kapitaal tot uitkering komt. De betreffende premies heeft hij als kosten ten laste van de winst uit onderneming gebracht.

4.3 De Inspecteur heeft in 1999 bij belanghebbende een boeken-onderzoek doen instellen, waarbij de aanvaardbaarheid is onder-zocht van de aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1994 tot en met 1997 en voor de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 december 1997. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt, dat in afschrift tot de gedingstukken behoort. Naar in het rapport is vermeld heeft het onderzoek zich beperkt tot de elementen Ontvangstverantwoording, Autokos-ten, Overige kosten en Privé gebruik auto. Onder het hoofdje “Overige kosten” is vermeld:

“Onder de overige kosten zijn regelmatig privé uitgaven geboekt. De kosten hebben geen zakelijk karakter en worden gecorrigeerd. De di-verse posten zijn met de heer X besproken.

1995 1996 1997

Correctie 2: minder kosten 236 1.587 3.275”

In het rapport is geen opmerking gemaakt en geen correctie voorgesteld met betrekking tot de in aftrek gebrachte premies op de in 4.2 vermelde kapitaalverzekeringen.

4.4 In zijn aangiften voor de inkomstenbelasting heeft belang-hebbende ook voor de jaren 2001, 2002 en 2003 de betreffende premies ten laste van het inkomen gebracht. De aangiften voor de jaren 2001 en 2002 zijn door de Inspecteur zonder nader onderzoek gevolgd en de belastbare inkomens uit werk en woning zijn overeenkomstig de aangiften vastgesteld.

4.5 Bij de behandeling van de aangifte voor de inkomstenbelas-ting en premieheffing voor het jaar 2003 heeft de Inspecteur (Belastingdienst P) aan belanghebbende een vragenbrief toege-zonden betreffende de als lijfrentepremies in aftrek gebrachte premies. Naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte inlichtingen heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag voor het jaar 2003 de premieaftrek gecorrigeerd en voor de jaren 2001 en 2002 navorderingsaanslagen met een vergrijp-boete opgelegd.

5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

5.1 Tussen partijen is in geschil of wat betreft de navorde-ringsaanslagen voor de jaren 2001 en 2002 aan de Inspecteur het recht tot navorderen toekomt en voorts of het vertrouwensbegin-sel een beletsel vormt om voor de jaren 2001, 2002 en 2003 een correctie aan te brengen op het punt van de in aftrek gebrachte verzekeringspremies. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend. De Inspecteur beantwoordt deze vragen in tegenovergestelde zin.

5.2 Het standpunt van belanghebbende is dat de Inspecteur niet kan terugkomen van de akkoordbevinding van de administratie en daarmee van de premieaftrek na het boekenonderzoek in 1999. Dit geldt ook voor de periode na de beëindiging van het onderne-merschap in 2001.

5.3 De Inspecteur betoogt dat hij niet bekend was met het feit dat belanghebbende premies voor een kapitaalverzekering in aftrek bracht en dat hij op de juistheid van de aangiften mocht vertrouwen. Ook al is het vertrouwen gewekt dat gedurende de periode waarin belanghebbende een onderneming dreef, de premies in aftrek konden gebracht, geldt dit niet voor de periode na staking van de onderneming. Het is niet precies bekend wanneer belanghebbende zijn onderneming in 2001 heeft gestaakt.

6. Conclusies van partijen

6.1 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uit-spraken van de rechtbank (behoudens de beslissingen omtrent de boetebeschikkingen en het griffierecht), vernietiging van de uitspraken op bezwaar en de navorderingsaanslagen over 2001 en 2002 en tot vermindering van de aanslag voor het jaar 2003 tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.877, zulks overeenkomstig de aangifte.

6.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de hoger beroepen.

7. Overwegingen omtrent het geschil

7.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de betaalde premies niet op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 in de onderha-vige jaren in aftrek kunnen gebracht en dat deze evenmin in de voorafgaande jaren op grond van de toen vigerende wettelijke bepalingen in aftrek hadden kunnen komen. Dit gemeenschappelij-ke standpunt houdt in dat partijen ervan uitgaan dat de uit de betreffende verzekeringsovereenkomsten voortvloeiende rechten en verplichtingen niet tot het ondernemingsvermogen van belang-hebbende hebben behoord. Het Hof zal partijen hierin volgen.

7.2 Het Hof acht aannemelijk dat bij het boekenonderzoek in 1999 is onderkend dat levensverzekeringspremies in mindering op de winst werden gebracht. Het onderzoek had specifiek betrek-king op onder meer het zakelijke of het privé-karakter van kosten. Het ging hierbij om een bedrag aan premies in 2001 van € 2.423 (ƒ 5.339), in 2002 van € 2.342 (ƒ 5.161) en in 2003 van € 2.340 (ƒ 5.156). Gelet op de hoogte van deze bedragen in relatie tot de omvang van de onderneming en de (in guldens luidende) bedragen van de uitgaven die geen zakelijk karakter hadden (de correcties vermeld in 4.3), kan de premieaftrek redelijkerwijs niet aan de controlerend ambtenaar zijn ontgaan. Ook het feit dat het hier premies betrof die volgens het wette-lijke systeem niet in aftrek hadden mogen worden gebracht, moet aan die ambtenaar bekend zijn geweest. Deze kennis wordt toege-rekend aan de Inspecteur. Indien de Inspecteur, naar hij heeft gesteld, dit niet heeft geweten, had hij zulks in ieder geval redelijkerwijs kunnen weten. Voorts mist deze stelling feite-lijke grondslag voor zover deze erop is gebaseerd dat het in 2005 verrichte onderzoek naar de premieaftrek door de Belas-tingdienst P/kantoor R werd uitgevoerd en het boekenonderzoek in 1999 is ingesteld door een ander onderdeel te weten de een-heid R. Het betreft hier in beide gevallen het kantoor R van de Belastingdienst.

7.3 De omstandigheid dat het aan de Inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had moeten zijn dat belanghebbende ten onrechte deze premies in aftrek heeft gebracht, brengt mee dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan, dat navorde-ring voor de jaren 2001 en 2002 verhindert. Dat de Inspecteur met deze wetenschap de betreffende aanslagen zonder nader on-derzoek heeft vastgesteld is een omstandigheid die voor zijn rekening komt. Ook indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat de Inspecteur op het punt van de aftrekbaarheid van de premies een onjuist inzicht in het recht heeft gehad, vormt deze om-standigheid een beletsel om tot navordering over te gaan.

7.4 Wat betreft het jaar 2003 volgt het Hof het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een rechtens te honoreren vertrouwen. Rechtens en feitelijk is de situatie waarin een loontrekkende verkeert zodanig verschillend van die van een ondernemer dat een vertrouwen dat is gewekt omtrent de aftrek-baarheid van een kostenpost in de winstsfeer, niet meer geldt nadat de inkomstenbron niet langer de onderneming is maar een dienstverband. Hieraan doet niet af dat in beide situaties sprake is van niet aftrekbare premies en deze aftrekbaarheid is uitgesloten in verband met de aard van de verzekering.

7.5 Het voorgaande betekent dat het hoger beroep gegrond is met betrekking tot de navorderingsaanslagen voor de jaren 2001 en 2002 en ongegrond met betrekking tot de aanslag voor het jaar 2003.

8. Proceskosten en griffierecht

8.1 Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuurs-recht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 15 aan reis- kosten.

8.2 Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.

9. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraken van de rechtbank betreffende de navorderingsaanslagen voor de jaren 2001 en 2002;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor het jaar 2001 en 2002;

- vernietigt de navorderingsaanslagen voor het jaar 2001 en 2002;

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank betreffende de aanslag voor het jaar 2003;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 15, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten moet vergoeden;

- gelast de Staat der Nederlanden het gestorte griffie-recht van € 105 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh, Van Knobelsdorff en Vonk. De beslissing is op 11 maart 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Postema) (Savelbergh)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instel-len bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.