Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-05-2008, BD2389, BK-07/00434

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-05-2008, BD2389, BK-07/00434

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 mei 2008
Datum publicatie
26 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BD2389
Zaaknummer
BK-07/00434

Inhoudsindicatie

Hof kent geen schadevergoeding toe aan een belanghebbende die aanvankelijk bij de invoer van een personenauto uit Duitsland teveel BPM heeft betaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede meervoudige belastingkamer

23 mei 2008

nummer BK-07/00434

UITSPRAAK

op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 mei 2007, nr. AWB 06/8436 BPM, betreffende het na te noemen op aangifte voldane bedrag.

1. Aangifte, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1 Belanghebbende heeft ter zake van de registratie op 12 juni 2006 van een personenauto, merk BMW, type X5, op 14 juni 2006 een bedrag van € 13.749 aan belasting van personenauto's en motorrijwielen op aangifte voldaan.

1.2 Belanghebbende heeft tegen die voldoening op aangifte een bezwaarschrift ingediend bij de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Douane Rotterdam (hierna: de Inspecteur).

1.3 De Inspecteur heeft het bezwaar bij zijn uitspraak van 19 september 2006 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij ambtshalve genomen beschikking van 21 december 2006 heeft de Inspecteur, nadat hij de verschuldigde belasting nader had berekend op € 12.565, een teruggave verleend van € 1.184 van de voldane belasting.

1.5 De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de verschuldigde BPM gehandhaafd op het door de Inspecteur nader op € 12.565 vastgestelde bedrag en de Staat gelast het betaalde griffierecht van € 141 aan belanghebbende te vergoeden.

2. Loop van het geding in hoger beroep

2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 11 april 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1 Op 12 juni 2006 heeft belanghebbende een personenauto, merk BMW, type X5, ter registratie in het kentekenregister aangeboden. In dit verband heeft hij op 14 juni 2006 een bedrag van € 13.749 aan belasting op personenauto's en motorrijwielen op aangifte voldaan.

3.2 Bij ambtshalve genomen beschikking, gedagtekend 21 december 2006, heeft de Inspecteur bepaald dat een teruggave wordt verleend van € 1.184 van de voldane belasting.

3.3 Op 12 januari 2007 heeft belanghebbende de teruggave op zijn bankrekening ontvangen.

4. Geschil en standpunten van partijen

4.1 Belanghebbende is in hoger beroep gekomen omdat hij van mening is dat in de uitspraak van de rechtbank niet voldoende is ingegaan op de vergoeding van proceskosten en andere schade die hij gevraagd heeft en waarop hij meent recht te hebben.

Belanghebbende verzoekt veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten en veroordeling van de Staat tot vergoeding van overige schade tot een bedrag van € 16.530.

4.2 De Inspecteur heeft zich niet verzet tegen vergoeding van proceskosten die verband houden met het bijwonen van de zittingen door belanghebbende. Voor vergoeding van andere proceskosten en schade acht hij geen grond aanwezig.

4.3 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

5. Beoordeling van het hoger beroep

Schade door misgelopen teruggave van Duitse BTW

5.1 Uit het ter zitting van het Hof verhandelde is naar voren gekomen dat de dealer in Duitsland, bij wie belanghebbende de personenauto als particulier - dat wil zeggen: niet als ondernemer - heeft gekocht, hem in het vooruitzicht heeft gesteld dat belangebbende de ter zake van de personenauto aan de dealer betaalde omzetbelasting van de Duitse belastingautoriteiten terug kon vorderen. Om dit te effectueren zou belanghebbende een formulier door de Nederlandse douane moeten laten stempelen ten bewijze dat de personenauto in Nederland is ingevoerd. Volgens belanghebbende had de Nederlandse Douane, alwaar hij het litigieuze formulier naar zijn zeggen heeft ingeleverd, het formulier moeten stempelen en eigener beweging naar de Duitse belastingautoriteiten moeten zenden of aan hem terug moeten geven. Doordat dit is nagelaten, zo verwijt hij de Inspecteur, is belanghebbende de teruggave door de Duitse belastingautoriteiten van € 5.712 aan omzetbelasting misgelopen.

5.2 Reeds omdat naar het oordeel van het Hof belanghebbende als particulier geen aanspraak kan maken op de beoogde teruggave van omzetbelasting door de Duitse belastingautoriteiten is het mislopen van die teruggave niet toe te rekenen aan enig handelen of nalaten van de Inspecteur. Daarom moet in zoverre belanghebbendes claim worden verworpen.

Schade door te hoge BPM

5.3 Naar het Hof begrijpt, was belanghebbende van plan om kort na de registratie van de personenauto op vakantie te gaan in Marokko. Doordat het bedrag van de belasting te hoog was, althans veel hoger was dan waarmee belanghebbende rekening had gehouden - en het effect hiervan door het uitblijven van de eerder vermelde teruggave van Duitse omzetbelasting werd versterkt -, beschikte hij onverwacht over onvoldoende financiële middelen om die vakantie door te kunnen laten gaan. Daarom heeft hij onder meer geld moeten lenen. In dit verband heeft belanghebbende naar zijn zeggen voor een bedrag van € 8.450 aan kosten gemaakt voor reizen, telefoongesprekken, bemiddelen en corresponderen.

5.4 Belanghebbende heeft, tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de gepretendeerde kosten zijn opgeroepen door een onrechtmatige gedraging van de Inspecteur. Mitsdien kan de Inspecteur niet worden verplicht een schadevergoeding daarvoor te betalen.

Schade door niet vergoede rente bij ambtshalve teruggave BPM

5.5 Belanghebbende beklaagt zich erover dat de Inspecteur over het bedrag van de teruggave (€ 1.184) geen heffingsrente heeft vergoed. Hij claimt in dit verband een rentevergoeding van € 2.368.

5.6 Ingevolge artikel 30f, tweede lid, aanhef en onderdeel c, sub 2°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt, indien een teruggave van belasting van personenauto's en motorrijwielen wordt verleend, heffingsrente vergoed over het tijdvak dat aanvangt drie maanden na het einde van het kalenderjaar (...) waarop de teruggave betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van het afschrift van de (...) kennisgeving waaruit van de teruggave blijkt.

5.7 Deze regeling betekent dat, nu belanghebbende de belasting op 14 juni 2006 heeft betaald en de Inspecteur het bedrag van de teveel betaalde belasting (de teruggave) bij ambtshalve kennisgeving, gedagtekend 21 december 2006, heeft vastgesteld, geen heffingsrente wordt vergoed.

5.8 Gelet op de hiervoor genoemde wettelijke regeling is hier geen plaats voor een (vervangende) schadevergoeding ter compensatie van niet vergoede heffingsrente. Daarmee zou immers die wettelijke regeling terzijde worden gesteld.

Slotsom

5.9 Het vorenoverwogene betekent dat het verzoek om de Inspecteur, dat wil zeggen: de Staat, te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb moet worden verworpen.

6. Proceskosten en griffierecht

6.1 Belanghebbende heeft in hoger beroep te kennen gegeven aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten en daarvan de volgende opgave gedaan:

- telefoonkosten € 17,50

- correspondentie € 32,00

- voorbereiding en administratieve werkzaamheden € 1.475,00

Totaal € 1.524,50.

6.2 De hiervoor gespecificeerde kosten zijn naar hun aard geen kosten die op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit), met name artikel 1 en artikel 2, eerste lid van het Besluit, voor vergoeding in aanmerking komen. Het Hof is voorts niet van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van de genoemde regeling kan worden afgeweken (artikel 2, derde lid van het Besluit).

6.3 Belanghebbende heeft voorts, ter zitting van het Hof, te kennen gegeven in aanmerking te willen komen voor vergoeding van reis- en verletkosten in verband met het bijwonen van de onderscheidene zittingen van de rechtbank en het Hof. Dit zijn kosten als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel c, respectievelijk onderdeel d, van het Besluit die dus naar hun aard voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij moet de normering van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, respectievelijk d, van het Besluit in acht worden genomen. Het Hof stelt de kosten vast op tweemaal € 11,25 wegens reiskosten en tweemaal € 60 wegens verletkosten, in totaal derhalve op € 142,50.

Belanghebbende heeft niet gesteld andere dan de hiervoor vermelde proceskosten te hebben gemaakt. Mitsdien is er geen reden een hogere vergoeding toe te kennen dan het evenvermelde bedrag.

6.4 Het onder 6.3 overwogene betekent dat, nu de rechtbank belanghebbende geen proceskostenvergoeding heeft toegekend, haar uitspraak niet in stand kan blijven.

6.5 Voorts zal de Staat de griffierechten die belanghebbende in eerste aanleg (€ 141) en in hoger beroep (€ 106) heeft betaald, in totaal € 247, aan belanghebbende moeten vergoeden.

7. Beslissing

Het Gerechtshof

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, alsmede de uitspraak op bezwaar,

- handhaaft de nader bij beschikking verleende teruggave op het bedrag van € 1.184,

- wijst het verzoek van belanghebbende om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen, af,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep en en hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 142,50, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,

- gelast de Staat het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 247 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Sanders, Tromp en Beelen. De beslissing is op 23 mei 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Otto)(Sanders)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.