Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-06-2008, BD3315, BK-07/00135
Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-06-2008, BD3315, BK-07/00135
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 5 juni 2008
- Datum publicatie
- 6 juni 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2008:BD3315
- Zaaknummer
- BK-07/00135
Inhoudsindicatie
WOZ-waarde woning. Hof Den Haag vernietigt uitspraak Rechtbank Rotterdam. In hoger beroep levert belanghebbende bewijs tegen de stelling die de heffingsambtenaar in eerste aanleg had ingenomen, dat de verkoopprijs van een referentiewoning in het taxatierapport foutief was weergegeven. De rechtbank had dit aannemelijk geacht en in haar oordeel geen rekening gehouden met die verondersteld onjuiste waarde. In hoger beroep refereert de heffingsambtenaar aan hetgeen hij in eerste aanleg heeft aangevoerd. In hoger beroep is dat verweer echter onvoldoende tegenover de gemotiveerde stelling van belanghebbende.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-07/00135
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 5 juni 2008
op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 januari 2007, nr. WOZ 06/363 BRG, betreffende na te noemen beschikking en aanslag.
Beschikking, aanslag, bezwaar en geding voor de rechtbank
1.1 Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) heeft de Inspecteur, het hoofd van de sector Belastingen van de Bestuursdienst van de gemeente Vlaardingen, de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als A-straat 001 te Vlaardingen (hierna: de woning), vastgesteld op € 39.000 per 1 januari 2003 (de waardepeildatum). Deze beschikking is geldig voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006.
1.2 De Inspecteur heeft voorts aan belanghebbende wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning een aanslag opgelegd in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2005 naar een heffingsmaatstaf van € 39.000, welke is gebaseerd op de hiervoor vermelde beschikking. Deze aanslag beloopt € 47,77.
1.3 Het aanslagbiljet waaruit van de vorenvermelde beschikking en aanslag blijkt, is gedagtekend 28 februari 2005.
1.4 Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 19 december 2005, heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de beschikking afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak in stand blijven, bepaald dat de gemeente Vlaardingen het griffierecht van € 37 aan belanghebbende vergoedt en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van € 644, en de gemeente Vlaardingen aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 105. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 In hoger beroep heeft geen onderzoek ter zitting plaatsgehad. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een dergelijk onderzoek achterwege te laten.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1 Belanghebbende is genothebbende krachtens beperkt recht van de woning. De woning is gelegen op de tweede etage van een in 1966 gebouwd flatgebouw en heeft een berging in de onderbouw. Het betreft een éénkamerappartement met een open keuken en een toilet/douchecombinatie. De woning heeft een balkon. De inhoud van de woning is ongeveer 75 m3.
3.2 Op de waardepeildatum was de woning volledig uitgewoond.
3.3 Tot de bijlagen bij het verweerschrift dat de Inspecteur bij de rechtbank heeft ingediend, behoort een taxatierapport van de gemeente Vlaardingen, opgesteld door P, senior WOZ-taxateur. Volgens dit rapport bedroeg de waarde in het economische verkeer van de woning op de waardepeildatum € 39.000. In het rapport zijn gegevens vermeld van drie andere woningen, die geheel voldoen aan de hiervoor onder 3.1 vermelde beschrijving. Het betreft de woningen aan de A-straat nummers 002, 003 en 004. Deze zijn respectievelijk verkocht op 1 juli 2003 voor € 41.500, op 17 juni 2002 voor € 27.500 en op 15 augustus 2002 voor € 41.500.
3.4 Anders dan de Inspecteur en de rechter in eerste aanleg hebben verondersteld, berustte de in het taxatierapport vermelde prijs van € 27.500 voor de woning aan de A-straat 003 niet op een fout. Dit blijkt uit een overzicht van woningtransacties van het Kadaster, dat belanghebbende als bijlage bij het hogerberoepschrift heeft gevoegd.
3.5 In het verweerschrift dat de Inspecteur in eerste aanleg heeft ingediend, is nog vermeld dat de woning aan de A-straat 005 op 10 mei 2002 is verkocht voor € 37.000 en dat de woning aan de A-straat 006 op 9 september 2002 is verkocht voor € 37.500. Gegevens waaruit blijkt dat en in hoeverre deze woningen vergelijkbaar zijn met de onderhavige woning zijn daar niet bij vermeld.
Geschil en standpunten van partijen
4.1 In geschil is op welke bedrag de waarde van de woning moet worden vastgesteld.
4.2 Belanghebbende stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de waarde moet worden vastgesteld op € 27.500, het bedrag waarvoor de woning aan de A-straat 003 is verkocht. Deze woning verkeerde volgens belanghebbende op de waardepeildatum in dezelfde staat als de onderhavige woning. De woningen die voor een hoger bedrag zijn verkocht, verkeerden in een betere staat of hebben, zo stelt belanghebbende, alvorens deze zijn verkocht een nieuwe badkamer en een nieuwe keukeninrichting gekregen.
4.3 De Inspecteur heeft in zijn brief van 25 april 2007 als verweer in hoger beroep het volgende vermeld:
"Naar aanleiding van het ingestelde beroep deel ik u mede in deze kwestie geen verder verweer te voeren. Voor de goede orde verwijs ik u naar de gedingstukken die aan de rechtbank zijn overgelegd, alsmede het proces-verbaal. Voorts stem ik erin toe uitspraak te doen zonder voorafgaande zitting."
Het Hof begrijpt hieruit dat de Inspecteur van mening is dat de waarde met € 39.000 juist is vastgesteld en dat hij ten opzichte van de procedure bij de rechtbank geen nieuwe argumenten of bewijsmiddelen wenst in te brengen.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1 De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd omdat het Hof zich daarmee niet kan verenigen.
5.2 Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet dient, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Wet, de aan een onroerende zaak toe te kennen waarde te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed, waarbij ervan moet worden uitgegaan dat bij die veronderstelde verkoop de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
5.3 Nu belanghebbende gemotiveerd heeft gesteld dat de waarde van de woning op € 27.500 zou moeten worden vastgesteld en de Inspecteur volhoudt dat de waarde met € 39.000 niet te hoog is vastgesteld, rust op de Inspecteur de last aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum € 39.000, althans meer dan € 27.500 bedroeg.
5.4 Het taxatierapport bevat over de getaxeerde woning, noch over de andere genoemde woningen enig gegeven omtrent de kwaliteit of de staat van onderhoud daarvan.
In het verweerschrift dat de Inspecteur in eerste aanleg heeft ingediend, is hieromtrent het volgende te lezen:
"Tussen de woning van belanghebbende en de woningen op het taxatieverslag kunnen verschillen bestaan in grootte, bouwkundige staat, ligging en dergelijke. Voorzover de verschillen de waarde beïnvloeden, is daarmee rekening gehouden in de door het model berekende taxatiewaarde."
5.5 Na afweging van hetgeen partijen over en weer in het geding hebben aangedragen, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum meer bedroeg dan € 27.500.
5.6 Op grond van het vorenoverwogene slaagt het hoger beroep.
5.7 Nu uit het bezwaarschrift niet blijkt dat het niet mede is gericht tegen de onder 1.2 vermelde aanslag had de Inspecteur op grond van artikel 30, tweede en vierde lid, van de Wet tevens uitspraak moeten doen op het (fictieve) bezwaar van belanghebbende tegen die aanslag en had hij die uitspraak in één geschrift moeten vervatten met de uitspraak op het bezwaar tegen de beschikking. Omdat de Inspecteur dat heeft nagelaten, zal het Hof - doende wat de Inspecteur had behoren te doen - deze omissie herstellen.
Proceskosten en griffierecht
6.1 Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 966 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep [(2 + 1) punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)]. Van meer of andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is gesteld noch gebleken dat belanghebbende die heeft gemaakt.
6.2 Voorts dienen de voor de behandeling van de zaak in beroep en in hoger beroep gestorte griffierechten van € 37 respectievelijk € 105, in totaal € 142, aan belanghebbende te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,
- wijzigt de beschikking aldus, dat de waarde van de woning nader wordt vastgesteld op € 27.500,
- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een heffingsmaatstaf van € 27.500,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966, en wijst de gemeente Vlaardingen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast die rechtspersoon de in beroep en in hoger beroep betaalde griffierechten van in totaal € 142 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, U.E. Tromp en C.M. Ettema, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 5 juni 2008 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.